den, samen 5213. Hart heeft ook een statistiek gemaakt
over de periode 1601 -1800. In die periode trouwden te
Amsterdam 24801 mannen en vrouwen uit Noordhol
landse steden in Amsterdam. Daarvan waren er 4912, dat
is ongeveer 19,8%, uit Haarlem afkomstig.
Dit zegt natuurlijk niet zoveel. Uit Bremen kwamen er in
die tijd 4664 personen in Amsterdam, uit Hamburg 5001,
Sleeswijk-Holstein 9825, Nedersaksen 12590, Olden
burg 7706, Oost-Friesland 11 374.
Veel Haarlemmers hebben zich natuurlijk ook getrouwd
te Amsterdam gevestigd, maar hiervan is geen cijfer be
kend. Omgekeerd zullen ook Amsterdammers zich in
Haarlem hebben gevestigd, maar ook dit cijfer kennen
we nog niet.
In de loop van de 17e, maar vooral de 18e eeuw raken de
buitenplaatsen rondom Haarlem bij rijke en andere Am
sterdammers zeer in trek. Amsterdam was in de zomer
een warme, ongezonde plaats, en wie zich dat veroorlo
ven kon, verliet dan met zijn gezin de stad. Het onont
gonnen Gooi was toen als zomerverblijf nog niet in trek;
het 'zegepralend Kennemerland' kon de concurrentie
met de Vechtstreek goed aan. In zijn Vroedschap van
Amsterdam geeft Elias een lange lijst van buitenplaatsen
op waar Amsterdamse raadsleden hun buitenverblijf
hadden. Van de vele namen uit Utrecht, Noord- en Zuid-
Holland bevindt zich ruim een kwart in de streek tussen
Beverwijk en Bennebroek (114 van de 402 buitenplaat
sen) (42).
Het waren trouwens niet alleen de zeer aanzienlijken die
in de zomer naar de omgeving van Haarlem trokken. In
brieven van de 18e-eeuwse Haarlemmers aan Amster
dammers komt bij herhaling de uitnodiging voor om
eens naar Haarlem te komen en er de Hout te gaan zien,
'nu die op zijn mooist is' (43). De Hout is er voor de
Amsterdammers. Als Hildebrand ('Een onaangenaam
mens') met een Leidse studievriend lekker wil gaan wan
delen en botaniseren in Velsen en de Breezaap, moet hij
zijn plannen wijzigen als zijn neef Nurks overkomt:
'Want een fatsoenlijk Amsterdammer komt alleen in de
Hout' (44). Nog aan het einde van de vorige eeuw kon
iemand schrijven dat bij oude Amsterdammers de Hout
hoog staat aangeschreven en door hen in vroeger tijd zo
druk werd bezocht dat ze hem tot Amsterdams gebied
rekenden (45); de Hout was voor een oud Amsterdammer
de wandelplaats bij uitnemendheid. Zodat een dichter
(Kornelis van Dulkenraad) in zijn lofzang op de Haarlem
merhout kon zeggen
61