en een ander spreekt van listen waarmee Haarlem iets heeft meegekregen van de schat die Amsterdam bezit. Deze teksten waren overigens meer tegen het operage zelschap dan tegen Haarlem gericht. In het begin der 19e eeuw was Haarlem een saai provin ciestadje, waar weinig gebeurde en waar je het gras op straat kon horen groeien. Het stadsbestuur probeerde hetwelzijn in de stad te verbeteren dooreen garnizoen in de stad te krijgen, een rechtbank aan te trekken en door ernaar te streven dat het gewestelijk bestuur zich in Haarlem vestigde. Kortom, door van Haarlem een deftige ambtenarenstad te maken waarin de rest van de bevol king een verzorgende functie had. Ondanks verzet van Amsterdam, dat zich hiervoor meer geschikt voelde, werd Haarlem in 1807 de hoofdstad van Amstelland, in welk gebied ook Amsterdam viel. De komst van dit ge westelijk bestuur werd in Haarlem met veel vreugde be groet. Ook het gerechtshof kwam in Haarlem, waarvoor de stad bereid was zijn eigen stadhuis af te staan. In 1814 werd Haarlem hoofdstad van het noordelijk deel van Holland. Deze gebeurtenis werd in 1814 al met minder geestdrift gevierd dan in 1807; het zal de Haarlemmers wel koud op het lijf gevallen zijn dat de nieuwe gouver neur, Tets van Goudriaan, bij zijn ambtsaanvaarding zei dat hij hoopte op de bijstand van iedere stad en gemeen te en vooral 'van het magtige Amsterdam, welks herstel en luister evenzeer het toppunt mijner wensen, als der- selver bevordering eene mijner eerste pligten zal uitma ken' (52). Van zo'n gouverneur had Haarlem weinig te verwachten. In 1840, toen Noord- en Zuid-Holland officieel geschei den werden, is er nog even sprake van geweest of niet Amsterdam in plaats van Haarlem de hoofdstad van de nieuwe provincie moest worden. In de Tweede Kamer merkte de heer Beelaerts van Blokland op dat Haarlem sinds de aanleg van de spoorweg (1839) als het ware een wijk, een lusthof van Amsterdam geworden was en dat deze verplaatsing dus geheel overbodig was. Men is er toen niet verder op ingegaan (53). De passieve houding van het Haarlemse stadsbestuur ten aanzien van het bevorderen van de welvaart blijkt ook uit een brief die de stad aan koning Willem I schreef bij zijn troonsbestijging. Behalve dat de stad om de lege ring van een garnizoen vroeg, hoopte het stadsbestuur verder dat ons land onder zijn zegenrijke regering tot grote bloei zou komen, zodat de Amsterdamse rente niers zich weer als vroeger in Haarlem zouden vestigen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1981 | | pagina 66