was toen als linnenkamer in gebruik, met houten droog- rekken, de enorme vouwtafel, de houten mangelbakken, al deze zaken in een sereen kobaltblauw geschilderd, en verder de ouderwetse rolmangel. De vloer was met wit zilverzand blank geschuurd. Als kind, maakten de zwart geblakerde plekken op enkele kapspanten, die nog aan de grote brand deden herinneren, diepe indruk op mij. Enige maanden geleden pakte ik Een Hollands drama uit de boekenkast. Ik heb het nog eens herlezen. Van Schendel voert mij dan weer door het voormalig ouder lijk huis, door de oude pakhuizen en door de naaste omgeving, plekken die ik als kind zo goed heb gekend en die Van Schendel ook zo gezien moet hebben in de jaren tachtig. Nu is veel veranderd, gedurende de laatste decennia meer dan in anderhalve eeuw daarvoor. De Damiaatjes, waardoor Frans Werendonk altijd zo werd gefascineerd, laten zich heden ten dage in de avondlijke uren nog altijd horen, al worden hun lichte klanken steeds meer door het stadsrumoer overstemd. Op heel stille, koude winteravonden met een oostelijke vrieswind kan het gebeuren dat ik in mijn studeerkamer op 'Randduin' in Overveen hun zilveren klanken kan beluisteren. Het komt dan naar mij toe als een mij ver trouwd signaal uit een heel ver verleden, uit een andere tijd, uit een andere wereld, waaraan ik ooit eens deel heb gehad. Een geluksgevoel, zoals ik dat als kind beleefde, bevangt mij dan. Van Schendel projecteerde in Floris veel van zijn eigen onrust en twijfel, zoals hij die in zijn eigen jeugdjaren moet hebben ervaren. Maar ik herken het wezenlijke in Van Schendel meer in de dromer Frans. In die figuur voel ik mijzelf ook met Van Schendel verwant. 71 (Dit artikel over Arthur van Schendel verscheen eerder in het Van Schendel-nummer van de periodiek BZZLLETIN no. 38 dd. september 1976).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1981 | | pagina 73