de nu op het fraaie en gastvrije Huis te Linschoten een
soort Muiderkring van Utrechtse letterkundigen. Rond
1808 bundelde hij de proeven van zijn dichtkunst, onder
meer in de bundel Gedichten.
De kritiek was echter niet vriendelijk voor de produkten
van deze Nederlander, die in Duitse zinswendingen
meer bedreven was dan in zijn moedertaal. In dezelfde
tijd en wellicht mede hierdoor werd Strick onrustig, ging
in 1808 de toestand in Duitsland verkennen en besloot
definitief naar dat land te vertrekken. Mannheim werd de
nieuwe woonplaats, al werden nog diverse zwerftochten
door Duitsland en omringende landen gemaakt. Op zo 'n
zwerftocht, in het Italiaanse Bologna, zou hij in 1819,
ruim 50 jaar oud, overlijden, maar voordien had hij nog
een tocht door Nederland gemaakt, namelijk in de zomer
van 1817.
Deze Nederlandse reis resulteerde, zoals reeds vermeld,
in 1818 tot het reisverslag in het Duits. Daar de auteur
een nogal persoonlijke kijk bleek te hebben op de poli
tieke gebeurtenissen rond de eeuwwisseling en hij zijn
mening daarover niet onder stoelen of banken stak, zal
hij het verstandig geoordeeld hebben om het boek onder
een schuilnaam (Eleutherophilos hij die de vrijheid
mint) te publiceren.
Toen in 1855 als liberale verkiezingspropaganda in de
strijd tussen Groen van Prinsterer en Thorbecke de Ne
derlandse vertaling op de markt kwam, was Strick reeds
vele jaren overleden, evenals zijn weduwe en kinderen,
zodat de reden voor een schuilnaam was vervallen. Nu
bleek echter de vertaler en bewerker een schuilnaam
nodig te hebben. Deze geeft in noten en in een toege
voegd laatste hoofdstuk, waarin de politieke geschiede
nis van Nederland over de jaren 1818-1856 wordt voort
gezet, onder meer blijk van een grote haat tegen Koning
Willem I (3).
Al met al zijn de Herinneringen een curieus boek gewor
den, met een aantal opmerkingen die men in andere
geschriften niet zo gauw zal tegenkomen. Afgezien van
de politiek interessante zaken - die in ons kader niet ter
zake doen - beschrijft Strick een reis door een groot deel
van ons land, waarin hij ook Haarlem aandoet. Hier vol
gen allereerst de interessante passages die hij in hoofd
stuk V, opgenomen in het eerste van de twee delen van
de vertaling, aan Haarlem wijdt (blz. 65-76):