rector zag dit alles handenwringend aan en dook des te dieper in zijn brevier. Het spreekt vanzelf dat Schneiders bij de meer progres sieve leerlingen goed genoteerd stond - de anderen (de Dunkelmanner!) wisten geen raad met hem. Alles was in ieder geval duidelijk zwart en wit, pro of contra. Hij was een teken van tegenspraak, maar bracht wel leven in de brouwerij, zestig jaar geleden. In zijn conversatie lag de ironie altijd op de loer. Dat was vaak heel geestig, maar soms ook wel vermoeiend. Want ironie is, net als peper, iets dat je doseren moet, wil het genietbaar blijven. Ook hier geldt: in der Be- schrankung zeigt sich der Meister. Ook buiten de school was hij in zijn vakgebied een opmerkelijke figuur. Met de befaamde anglist prof. Kruisinga richtte hij in 1937 het tijdschrift 'Taal en Leven' op, een maandblad voor modern taalbegrip en taalonderwijs. Het was al meteen een knuppel in het honderhok, met felle polemieken tegen de dogmatische opvattingen van de conservatieve dr. F.C. Dominicus, die in zijn onderwijs uitging van taai-axioma's en stellig heden. Schneiders was van die opvatting de antipode. De titel van zijn tijdschrift 'Taal en Leven' was al een manifest, geen geleerdheid uit schorre woordenboe ken, maar levende taalkennis moest de grondslag zijn van het taalonderwijs. Het was een pittig en kritisch maandblad, ook voor niet-vakkundigen boeiend en leesbaar. Want zowel Kruisinga als Schneiders hadden een scherpe pen, waarmee ze heel wat opgeblazen bal lonnetjes hebben doorgeprikt. Taal en Leven heeft vier of vijf jaargangen gehad. Door de dood van Kruisinga in 1942 en de steeds nijpender oorlogsjaren ging het tijd schrift ter ziele. Schneiders heeft zijn mederedacteur meer dan veertig jaar overleefd en ruim 25 jaar van zijn emeritaat geno ten, want tot op hoge leeftijd bleef hij vitaal, naar geest en lichaam. Je kon hem, met zijn onafscheidelijke knoestige wandelstok, door de Haarlemse binnenstad zien dwalen, altijd alert, altijd gevat, altijd nieuwsgierig naar het leven om hem heen. Eigenlijk maakte hij hele maal niet de indruk van een grijsaard, al had hij er allang de leeftijd voor. Hij was zelf: taal en léven! En merkwaar dige schoolmeester, een uitzonderlijk type, een wande lend aforisme, maar geen frik. Nee, dat nooit! Hij werd begraven in Obdam, zijn geboortedorp, in het graf van zijn ouders. Ik zal zijn graf waarschijnlijk nooit 209

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1984 | | pagina 211