69 uit de periode 1750-1794. Van de zomer van 1748 t/m
1749 werd geen recht gesproken, waarschijnlijk in ver
band met het pachtersoproer. De daling van het aantal
zaken per jaar na 1750 is voor een groot deel toe te
schrijven aan verbetering in het belastingsysteem. Vóór
1748 was de inning van de belasting namelijk toever
trouwd aan particulieren, sinds 1750 aan overheidsdie
naren.
Vanwaar dit in onze ogen vreemde systeem? Toen in
1572 de ordonnanties van Alva op belastinggebied van
de baan waren, besloten de opstandige gewesten de
oude heffingen of imposten te handhaven. Bij de Unie
van Utrecht (1579) werd besloten de benodigde gelden
voor de oorlogvoering via belastingen, de zogenaamde
'gemene middelen' per gewest te innen. Het bleek al
snel dat plaatselijke autoriteiten belastingplichtigen te
veel de hand boven het hoofd hielden, waardoor invor
dering van de gemene middelen werd gehinderd. Eén
van de manieren waarop de gewestelijke overheid dit
wilde tegengaan, was verpachting van de meeste en
belangrijkste belastingen. Door inschakeling van parti
culieren (de pachters) hoopte men namelijk de invloed
van de plaatselijke overheden in te perken. Het per
soonlijke belang van de pachter, zo dacht men, zou de
drijfveer zijn voor de beste en meest nauwgezette in
ning. Verpachting had ook het voordeel, dat de over
heid, zonder grote investering of moeite, in één keer een
bedrag (de pachtsom) in handen kreeg.
Uiteindelijk is dit niet het beste systeem gebleken. De
pachters waren voor hun inkomsten aangewezen op
een zo groot mogelijk verschil tussen de voorgeschoten
pachtsom en de uiteindelijke belastingopbrengst. Ont
duiking van belasting betekende voor hen inkomsten
verlies en dus was het een logische stap, dat sluikers,
fraudeurs en medeplichtigen zo streng mogelijk wer
den vervolgd.
Een goed voorbeeld van het strenge optreden van de
pachters is de eis, die Gerrit Versluys en Willem van
Stammen, pachters van degraanbelasting over Wormer
en Jisp, indienden tegen Jan Dirks, wonende in Den lip,
gegijzeld (in voorlopige hechtenis). De verdachte had,
in de nacht van 12 op 13 december 1740, zes zakken
meel vervoerd, met de bedoeling die te smokkelen naar
een bakker in Zaandam. Hij zou daar vier schellingen
voor ontvangen, maar het personeel van de pachters
achterhaalde hem om half een 's nachts op de Zaan, bij