Twee gezichten
in de Popelingstraat
uit het begin van de
negentiende eeuw
Het is bekend dat er in het begin van de negentiende
eeuw op grote schaal gesloopt werd in Haarlem. Zo
dichtte BiIderdijk, die zich in 1827 metterwoon binnen
de wallen van Haarlem vestigde over zijn nieuwe woon
plaats:
'Een omtrek van een stad, die omdanst in heur wal,
Van wildernis vervuld, en afbraak, en verval.'
En in 1808 schreef Cornelis de Koning in zijn Tafereel
der Stad Haarlem' over de gestadige neergang van han
del en industrie sedert het eind van de zeventiende
eeuw:
Treurig is het overzicht dat ons de geschiedenis onzer
stad oplevert, wanneer wij haren voormalige bloei en
welvaart, bij haar tegenwoordig diep verval vergelijken!
Die veelvuldige fabrijken en trafijken, zoo onderschei
den in derzelver aard als voortbrengselen, welke aan
duizenden handen werk en aan honderden van huisge
zinnen een bestaan verschaften, zijn verdwenen of bijna
tot niet geloopen. De bevolking, weleer zoo talrijk, is
aanmerkelijk verminderd. Veelvuldig gebrek heeft
plaats van overvloed vervangen, en de blijken van diepe
armoede vertoonen zich allerwege in vele bijna ledige
huizen, op de straten en aan onze woningen, zijn zigt-
baar in het groot aantal om brood vragende mannen,
ellendig gekleede vrouwen en bijna naakte kinderen!
Straten, waarin voormaals gelukkige huisgezinnen
door den arbeid een eerlijk bestaan vonden, zijn geheel
afgebroken en in groene velden herschapen!'
Omstreeks 1620 bedroeg het inwonertal van Haarlem
ongeveer 40.000. In 1795 is dit teruggelopen tot 21.000,
waarna in 1815 een dieptepunt werd bereikt met 17.432
inwoners. Het aantal huizen dat tussen 1734 en 1808
werd gesloopt bedroeg 1.214. Tussen 1808 en 1811 wer
den nog eens 425 woningen gesloopt en alleen al in de
negen maanden van augustus 1812 tot mei 1813 gingen
nog eens 235 huizen tegen de vlakte, dit ondanks het
feit dat het stadsbestuur sloping probeerde tegen te
gaan, door de invoering van sloopverguningen.
Waar lagen nu die gebieden waar deze afbraak welig
tierde? De stadsplattegronden van 1808 (door Veel
waard naar Van der Paauw, opgenomen in het vierde
deel van het Tafereel van C. de Koning), van 1822 (door
54
A.M. VAN DEN BROEK