de opleiding een kostschool te verbinden. Het oprich
tingsbestuur was van mening, dat dit voor de algehele
vorming tot onderwijzeres noodzakelijk was:
alleen eene goede en volledige opleiding tot onderwij
zeres kan verkregen worden door als kwekeling in te wo
nen en daardoor behalve een goede theoretische, ook
eene voldoende paedagogische ontwikkeling ontving.
De school kreeg een boven-lokale functie. Uit onderzoek
is gebleken dat de school niet alleen een regionale beteke
nis had, maar ook nationale bekendheid bezat. Boven
dien waren de aantallen dochters van ambtenaren in Ne
derlands-Indië die de school bezochten opvallend.
Ook uitwonende leerlingen konden worden geplaatst,
evenwel na veel aarzeling. Het schoolbestuur voorzag:
een toekomstig verval der kweekschool daar dezen in den
regel niet gunstig influenceerden op de inwonende
kweekeling, zowel door hun gebrek aan meerdere orde
als het bezit eene grootere vrijheid Bovendien stelde
men de toekomstige onderwijzeres te zeer bloot om te
moeten verkeeren in eene omgeving die op hare vorming
geen gerustigen invloed zoude kunnen uitoefenen.
Uiteindelijk werd na sterke aandrang van de zijde van het
Haarlemse gemeentebestuur op 12 december 1870 beslo
ten dat kinderen van in Haarlem woonachtige ouders of
voogden de opleiding als uitwonenden mochten volgen.
f. ,-.i :..i. IMqainal, Jtwp^wSfwrii--.! OxSn:
Het internaat aan de Gedempte
Oude Gracht (GAH top. atlas,
verz. prentbriefkaarten)
24