worden, had zij al haar genegenheid overgebracht op de
toen twaalfjarige kleinzoon van haar man uit diens eerste
huwelijk, Benjamin Martinus Andreas Crommelin.
Diens tante Geertruid Crommelin was getrouwd met Lo-
dewijk Theodoor i, Graaf van Nassau-La Lecq, nazaat
van Prins Maurits en van Margaretha van Mechelen.
Toen Josina met haar gezondheid begon te sukkelen en
na verloop van tijd vrijwel blind geworden was, gaf haar
'kleinzoon' de door hem steeds ondervonden liefde en
toewijding in ruime mate aan haar terug. In haar testa
ment van 24 mei 1761verleden ten overstaan van notaris
Nicolaas Gallé, benoemde ze hem tot haar enige erfge
naam. Daarna herhaaldelijk door beroertes getroffen,
overleed ze te Haarlem op 14 december 1764.
Overhout viel derhalve toe aan mr. B.M.A. Crommelin.
Op 28 juni 1766 verkreeg deze venia aetatis en vertrok
even later naar de West, waar zijn vader Wigbold Crom
melin gouverneur was van de Colonie Suriname en On-
derhoorige Rivieren en districten. Na een afwezigheid
van amper een jaar keerde hij in Holland terug. Op zeke
re dag had hij het ongeluk zijn been ernstig te blesseren
doordat een ketel met kokend water daarover uitstroom
de. Zes weken moest hij met dat been int kussen liggen.
Dit evenement bracht hem op een idee, waarover hij zelf
vertelt: Daardoor de noodzakelijkheid van een vrouw pe
netrerende, liet ik mijn gedachte vallen op mijn nicht Su-
sanne Crommelin, met wie het eens geworden zijnde,
werd ik op 14 mei 1768 in den huwelijksstaat bevestigd.7'
Met de jaren was Crommelin's belangstelling voor Over
hout, waar hij als kind veel zal hebben verbleven, ge
taand, vooral ook toen hij later te Amsterdam boekhou
der van de Wisselbank was geworden. Zo komt hij er toe
de plaats op 14 mei 1770 te verkopen aan mr. Jacob van
Ghesel voor ƒ8500,-. Mr. van Ghesel, die toen al 63 jaar
oud was, woonde te Amsterdam op de Herengracht. Hij
was bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie, se
cretaris van de Levantse Handel en kapitein der burge
rij.8' Dat hij prat ging op zijn nieuw verworven bezit,
blijkt wel uit de omstandigheid, dat er een Oostindië-
vaarder was met de naam Overhout.
Als Amsterdammer zal hem zeker een voorliefde voor de
nabijheid van de Haarlemmer Hout eigen zijn geweest.
Bovendien bood Overhout hem in de zomer de mogelijk
heid van contact met de familie van zijn moeder Harmina
van de Poll. Het Huys te Spijk in de Velserbroek, Velser-
end, Tolsduin en Beekvliet, alle onder Velsen, en later
ook Duinvliet bij Overveen, behoorden aan deze familie-