of hij wel eens mensen belas, wat hij ontkend had. Zijn
priesterschap verklaart wellicht de vele beroepen die
op zijn, gezien de resultaten toch wel zeer twijfelach
tige, kunsten gedaan werden. Het feit dat hij de plak
katen overtrad door in weerwil van de bepalingen tegen
de rooms-katholieke priesters toch een specifiek pries
terlijke taak als exorcisme te vervullen, wordt in Haar
lem in de aanklacht niet genoemd. De straf lijkt echter
op de boetes die de katholieken opgelegd werden als
bleek dat de plakkaten overtreden waren door het or
ganiseren van een misviering. Wanneer het vonnis in
dit licht gezien wordt, is tevens de op het eerste gezicht
vreemde eis, dat de veroordeelde in de zes weken dat
hij op water en brood in de gevangenis doorbracht, 60
gulden bijeen moest brengen, verklaarbaar. De bedrei
ging met geseling van een priester zal voor de talrijke
Haarlemse katholieken vermoedelijk zo ongehoord ge
weest zijn dat dit een sterke aansporing vormde het
geëiste bedrag op te brengen.
In de voorgaande gevallen vertoonde de Haarlemse
magistraat de door Palingh zo geprezen scepsis met
betrekking tot de beschuldigingen van toverij. Er werd
een onderzoek ingesteld naar de bron van de onrust, en
de waarzeggers, kwakzalvers en charlatans werden aan
de kaak gesteld en uit de stad verbannen. Slechts een
maal lijkt het erop dat voor het Haarlemse gerecht
een procedure aangespannen wordt op verdenking van
schadelijk toveren. Het gaat hier om de aanklacht van
de schout in november 1605 tegen twee zusters, Cor
nelia en Martijntgen Jansdr. Zij waren allebei gevan
gen gezet omdat ze befaamd en berucht waren van
toverij en vele zegeningen hadden gedaan. Cornelia
was in de gevangenis gestorven. De schout eiste dat
haar lichaam onder de galg begraven zou worden, ter
wijl hij tegen Martijntgen verbanning en confiscatie
van haar bezittingen eiste. Martijntgen en haar ad
vocaat wisten een effectieve verdediging op te bouwen.
Cornelia had weliswaar mensen gezegend, maar zij
was daartoe gedwongen. De beschuldigingen van to
verij beschouwde de verdediging als valse geruchten,
die nooit strikt genoeg bewezen zouden kunnen wor
den. De uitkomst was dat Cornelia's lichaam aan haar
familie vrijgegeven werd voor een kerkelijke begra
fenis en dat Martijntgen onschuldig bevonden en kos
teloos uit de gevangenis ontslagen werd.
De geruchten, het gedwongen zegenen en de nadruk
op de onbewijsbaarheid van de toverij wijzen erop dat