deze twee vrouwen werkelijk van schadelijk toveren
verdacht werden. Dat zou dan de eerste keer zijn sinds
1549.
Behalve de genoemde scepsis, die zich uitte in een
grondig onderzoek naar de bron van toverijbetichtin
gen, was er een tweede, zeer effectieve, manier om te
voorkomen dat deze onschuldigen in moeilijkheden
zouden brengen. In de zaak van Maria Jansdr. in 1595-
1596 zagen we hoe een betichte zich bij de burgemees
ters beklaagde. Zij was hiermee niet de enige. Het me
moriaal van de burgemeesters staat vol van klachten
over belediging, die niet alleen toverij betreffen, maar
ook kruimeldiefstal, kleine fraude, onkuisheid en der
gelijke. Wie zich ten onrechte in zijn goede naam aan
getast voelde, gaf dat de burgemeesters te kennen, en
verscheen voor hen met zijn tegenpartij. De belediger
moest dan antwoorden op de vraag of hij zijn aantij
ging staande hield, in welk geval een procedure voor
de schepenbank kon volgen. In de meeste gevallen
werd de belediging onder betuiging van spijt ingetrok
ken. De burgemeesters legden daarop vrede, wat in
hield dat de beide partijen elkaar verder met rust
moesten laten. Deze vredelegging voorkwam verdere
procedures en zuiverde de naam van de beledigde par
tij. Zeker in het geval van toverij, waar een slechte
naam voor de beledigde zeer nadelig kon zijn, was dit
een effectieve manier om processen te voorkomen.23)
Het lijkt erop dat dit soort arbitrage dagelijks werk
was voor de burgemeesters. De zaken werden ge
noteerd, omdat de betrokkenen beboet konden worden
in het geval dat zij ondanks de vredelegging toch de
vete voortzetten. Maar in veel gevallen werd de aard
van het geschil niet genoteerd en ook de veelvuldige
vermeldingen van toverij in de burgemeestersboeken
geven dus een onvolledig beeld.
Zelfs wanneer de onmin rond een verdenking van to
verij al zover geëscaleerd was dat het geval het niveau
van de burgemeesters al gepasseerd en voor schout en
schepenen gebracht was, konden vredelegging en zui
vering van de beledigde partij een oplossing brengen.
Zo gebeurde dat in het geval van Joos van Nes, een
linnenwever, die in 1592 door de schout voor het ge
recht werd gedaagd, omdat hij Oburch (of Lubberich,
de naam wordt telkens anders gespeld) Fransdr., de
weduwe van Aelbert Gerritsz., tot bloedens toe in het
gezicht geslagen had. Zij was, naar zijn zeggen, een
23