Herrie in de klas of uit de klas moeten sturen kwam niet
voor. Zelfs booze uitvallen of terechtwijzingen, ik kan ze
me niet herinneren, 't Ging allemaal zoo vanzelf en het
was altijd aantrekkelijk.IO)
Het zou kunnen dat het in De Kanters tijd—hij kwam
in 1900 aan allemaal wat beter ging, maar de jonge
leraar zal al die lof niet onderschreven hebben. Aanvan
kelijk—het proefjaar! hoefde hij alleen maar de twee
laagste klassen te doen. Aan zijn ouders in Groningen
schreef hij hoe het lesgeven beviel. Zo op de eerste
woensdagavond van september, toen hij zijn eerste be
vindingen naar huis rapporteerde:
Tot nu toe is alles vrijwel naar wensch gegaan, met de
stem bepaald zeer goed, het kost mij geen moeite drie uur
op een morgen (met een uur pauze) te spreken; in de nu
afgeloopen dagen is ook afneming van hersenvermoeid-
heid en agitatie te constateeren; de eerste dag was ik het
tweede uur mijn zinnen een beetje kwijt, dat wordt nu al
veel beter. Er is nog geen sprake van wanorde, maar
men zegt, dat het in de eerste tijd altijd wat kalm gaat
intusschen heeft men dan de gelegenheid, zich gezag te
verschaffen en zelf op zijn gemak te raken. In de meeste
klassen zal mij dat wel gelukken; de oudere jongens, die
van de tweede, en de recidivisten van de eersten, die
samen een klas vormen, zijn beter dan de kleintjes, dal
speelsche lachzieke aapjes zijn, aardige jongens meest
wel, maar nog niet aan het middelbaar régime gewend.
Dat is evenwel niet zoozeer aan mij te wijten, althans Van
Eldik1vindt het ook zoo. Wat die Maandag betreft, dat
is een middag van 72 2 tot 4, telkens 50 Minuten. Deze
keer heeft de directeur, voorziende dat ik wel moe zou
wezen, de klas van het derde uur naar huis laten gaan,
wat ik erg geschikt vond. Morgen komt nu de kwade dag
van 5 uur. De collega's ken ik natuurlijk nog weinig; er
lijken geschikte lui bij. Van Eldik blijft mij best bevallen,
het gaat hem ongeveer evenals mij met het doceeren,
goede hoop maar nog geen vastheid, 's Morgens hebben
wij beiden nog een vrij wee gevoel in de maag.I2)
Zoeken naar de juiste houding, aftasten van de mogelijk
heden! Opnieuw blijkt uit dit fragment de welwillende
gezindheid van dr. Brongersma, die met een uur vrij
meer gewonnen dan verloren scheen en tevens blijkt dat
Huizinga wat moeite met spreken had. In zijn herin
neringen maakte hij melding van spraakoefeningen:
Wel nam ik gedurende zes weken spraakles, en leerde