De opkomst van Haarlem
ook dat gedeeltelijk bedoeld te zijn om Huizinga's onder
wijstaak te verlichten om hem in staat te stellen zich
meer aan wetenschappelijk onderzoek te wijden.
Al eerder noemden we de biografie van Hendrik Kern:
Huizinga's aandacht gold aanvankelijk nog de oosterse
studie: artikelen in De Kroniek en Het museum en in
de Verhandelingen van de Koninklijke Akademie van
Wetenschappen leggen hiervan getuigenis af. In zijn la
tere Haarlemse jaren zien we echter de omslag naar
de bestudering van de geschiedenis en wel de oude
geschiedenis van Haarlem zelf. Voor de serie Werken
der Vereeniging tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-
Vaderlandsch Recht' bezorgde Huizinga de uitgave van
de Rechtsbronnen der stad Haarlem. Dit degelijk werk
eigenlijk Huizinga's enige bronnenpublicatie—was bij
zonder omvangrijk: 550 blz. bronnen, voorzien van een
100 blz. lange inleiding. Pas in 1911 kon dit boek ver
schijnen, ruim zes jaar na Huizinga's vertrek uit Haar
lem. Blijkens ambtelijke correspondentie in het archief
van het archief, werden de rechtsboeken uitgeleend aan
de archieven van Groningen en Middelburg, opdat Hui
zinga daar kon verder werken aan zijn uitgave.3') Vooraf
aan dit toch eigenlijk alleen voor vakhistorici bestemde
boek liet Huizinga een beschrijving van de vroegste
geschiedenis van Haarlem gaan:
Deze studie verscheen in twee delen in de Bijdragen
voor Vaderlandse Geschiedenis en Oudheidkunde en zou
merkwaardig genoeg tevens het einde inluiden van Hui
zinga's werkzaamheid in Haarlem! Toen P.J. Blok het
tweede deel in manuscript van Huizinga ontving, was
dat voor hem in 1905 voldoende om Huizinga voor te
dragen voor de vacerende hoogleraarspost in de geschie
denis te Groningen. Het was opnieuw de invloed van
Blok nu niet bij directeur en burgemeester maar bij
de minister, die Huizinga de benoeming bezorgde en zo
had de man die Huizinga naar Haarlem bracht hem er
ook weer uitgehaald!
De belangrijkste ontdekking was natuurlijk Huizinga's
constatering dat het stadsrecht van Haarlem was ont
leend aan dat van Den Bosch, dat weer op het Leuvense
stadsrecht berustte. Curieus is ook Huizinga's bevinding
betreffende de gewestelijke verscheidenheid in de Ne
derlanden: niet de rechten van de sterk economisch
ontwikkelde Vlaamse steden, maar die van de Brabantse
zouden volgens hem model hebben gestaan voor de
Hollandse:
109