B.w. colenbrander Railvaria in de regio Haarlem Op 20 september 1989 is het honderdvijftig jaar geleden dat de eerste trein tussen Haarlem en Amsterdam reed. De voorbereidingen om dit historische feit uitgebreid te herdenken zijn reeds begonnen, waarbij ongetwijfeld de ontwikkeling van de railverbindingen rond Haarlem onder de aandacht zal worden gebracht. De bedoeling van dit artikel is om enkele markante feiten, die betrek king hebben op de Haarlemse regio, aan de vergetelheid te ontrukken. Die feiten houden niet alleen verband met de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij hierna kortweg hsm genoemd maar ook met de zeven andere ondernemingen die een rol hebben gespeeld bij het railverkeer in Haarlem. Het railnetwerk De glans van Haarlem als eindpunt van de oudste Hol landse spoorlijn verbleekt enigszins als men weet dat de concessie in 1836 eigenlijk aan de oprichters verleend was voor een lijn van Amsterdam naar Rotterdam. Het getuigt van wijs beleid dat men eerst een proef wilde nemen met een kort stuk. De 16 km lange proefiijn begon buiten de Willemspoort te Amsterdam en eindig de in Haarlem aan een station bij de Amsterdamse Vaart ter hoogte van de huidige spoorwegwerkplaats. Toen de proef geslaagd bleek, begon men, in fasen, aan de verde re uitbouw van de lijn. De eerste nieuwe fase was ook circa 16 km lang en eindigde in de buitenplaats Veenen- burg, gelegen tussen Hillegom en Lisse. Het lijngedeelte Haarlem-Veenenburg werd zelfs dubbelsporig uit- geverd. De familie Leembruggen, eigenaresse van de buitenplaats, had erin toegestemd dat de lijn dwars door de buitenplaats zou worden aangelegd, hetgeen een aan merkelijke bekorting betekende. Als tegenprestatie was bedongen dat Veenenburg een station zou krijgen met de bepaling dat iedere trein, die op een punt tussen Haarlem en Leiden stopte, ook te Veenenburg moest stoppen. Er konden dus wel treinen tussen Haarlem en Leiden rijden zonder enige tussenstop. De functie van 117

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1987 | | pagina 119