Ieder huishouden vormde een zogenaamde 'particuliere vergadering' met aan het hoofd een 'particuliere Moe der'. De vergadering als geheel stond onder leiding van een 'generale geestelicke Moeder'. Niet alle Maagden konden echter terecht in 'den Hoeck'. Er waren ook zogenaamde 'buitenmaagden' die op het nabijgelegen begijnhof woonden of elders in of buiten de stad. De vrouwen voorzagen over het algemeen in hun eigen levensonderhoud, dat wil zeggen de rijke Maagden leef den van hun renten, de arme verrichtten arbeid. Dit kwam in veel gevallen neer op textielarbeid: spinnen, naaien, 'speldewercken' (kantklossen), borduren. Ook werkten ze als dienstmaagd, 'kostersche' of 'moeder van de lapmand', dat wil zeggen handwerklerares in het 'Maechdenhuys', een tehuis voor weesmeisjes. Manipel en stola behorend bij een kazuifel bestemd voor apos tolisch vicaris Boudewijn Catz. Afkomstig uit St. Bernardus in den Hoeck. Noord Nederland (Haarlem), tweede helft 17de eeuw. Rijksmu seum Het Catharijneconvent, BMH t I2t)b,c. 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1987 | | pagina 13