tijdens hun slaap hun opgespaarde loon dan ook op het blote lijf in een zakje, dat door een knoopsgat werd gestoken. Toezicht was nodig. Dit toezicht over de keet lag voor de oorlog bij keetbaas Schuurbiers; zijn vrouw, die ook meeging, verzorgde de maaltijden en het was goed van de keetbewoners. Aan de keetbaas betaalden de Brabanders kostgeld. De Brabanders werkten graag in Halfweg. In september 1945 ging de heer Matteeuwsen zelfs op een fiets met 'surrogaat-banden' en een 35 kilo wegende koffer achterop (voor vrienden en familie in Holland) naar Halfweg om weer op de fabriek te werken. Voor de oorlog gingen de mannen tijdens de campagne niet naar huis. Na zijn trouwdag in 1932 had Matteeuwsen zijn vrouw veertien weken niet gezien: Meteen na het trou wen ging ik nog twee weken naar de Afsluitdijk en toen twaalf weken naar Halfweg. Het is begrijpelijk dat de arbeiders na de campagne dolblij waren naar de Brabantse grensstreek te mogen terugkeren. Matteeuw sen: Tegen dat de fabriek afdraaide, waren we allemaal razend om naar huis te gaan. Ik heb het een keer meegemaakttoen vertrokken 's morgens vroeg zeker 25 man met een zak op de rug te voet naar het station in Haarlem. Ik denk dat dat wel een kilometer of acht is. Volgens Jan Verhagen waren er onder de Brabanders vele jongeren te vinden die aangetrokken werden door het nabije Amsterdam. De meerderheid kwam niet temin om flink te verdienen. Matteeuwsen beaamt dit: We gingen niet vaak de kroegjes in, we waren daar om een paar centen over te houden. Er kunnen erbij gezeten hebben die het geld over de balk gooiden, maar dan De Brabanders dragen hun ge vulde strozakken naar de slaap plaatsen in de 'keet' Pulplossen in de suikerfabriek (1916) 211

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1987 | | pagina 213