Besluit De bisschoppelijke paramenten zijn dus naar alle waar
schijnlijkheid door de Maagden van den Hoeck gemaakt.
Dit wordt aannemelijk uit de biografieën van deze Maag
den, waarin het borduren voor de kerk als goede deugd
wordt aangeprezen. Ook bij de Haarlemse begijnen was
dit soort werk reeds lang een zekere traditie. Een andere
omstandigheid die pleit voor bemoeienis van de Maag
den met de pontificale paramenten is, dat de vergaderin
gen van het Haarlemse Kapittel in hetzelfde gebouw als
de schuilkerk der Maagden, St.Bernardus 'in den Hoeck'
plaatsvonden. De Maagden hadden in elk geval als taak
de paramenten en andere kerkelijke ornamenten te be
heren.
Het borduurwerk van religieuze vrouwengemeenschap
pen als de kloppen en begijnen onderscheidt zich echter
van de professionele borduurkunst in die zin dat het in
eerste instantie niet commercieel gericht is. Het borduur
werk was voor haar een vorm van huisvlijt. De 'geest
en mening' waarin dit handwerk werd gedaan was: uit
piëteitsoverwegingen en uit angst voor ledigheid en ij-
dele gedachten, waartoe als we Joseph Cousebant mo
gen geloven—vooral het vrouwelijk geslacht geneigd
was.
Noten D't artikel verscheen eerder in: S.F.M. de Bodt, M.L. Caron e.a.,
Schilderen met gouddraad en zijde (tentoonstellingscatalogus Rijks
museum Het Catharijneconvent, Utrecht, 1987), onder de titel 'Van
de geest ende meeningh daar een maaght haar hantwerck in behoort
te doen'. Naar aanleiding van enige bisschoppelijke paramenten uit
de voormalige statie van St.Bernardus in den Hoeck te Haarlem.
1De betekenis en de herkomst van het woord 'klop' zijn vrij duister.
Ook in de tijd zelf was men er niet altijd even duidelijk over.
Vgl. de Levens der Maagden, geschreven door Trijn Jans Olij
(1583-1651), handschrift, drie delen, inv. nrs. bmh coll. Warmond
hss. 92 B 13, 14 en 92 C 10, dl. II p. 412; J.J. Graaf, 'Uit de
Levens van de "Maechden van den Hoek" te Haarlem', Bijdragen
Bisdom Haarlem bbh17 (1891)—20 (1895), hier geciteerd naar
de overdruk met eigen paginering p. 325; J.J. Graaf, 'De "Vergae-
deringhe der Maechden van den Hoeck" te Haarlem', bbh, 29
(1904)—36 (1915), 29 (1904) p. 136: 't zijn papisten.
Overigens werd de benaming 'klop' al voor dc Reformatie ge
bruikt voor niet in kloosterverband levende religieuze vrouwen.
'Klop' kon—evenals 'begijn'—zowel in positieve als in negatieve
zin gebruikt worden. Zie hieromtrent E. Theissing, Van klopjes
en kwezels (Utrecht, Nijmegen, 1935), pp. 35-37.
2. Vgl. over het Haarlems Kapittel P. Dirkse, 'Pieter de Grebber
Haarlems schilder tussen begijnen en pastoors', Haerlem Jaar
boek, 1978 pp. 109-127, p. 110. De bisschoppelijke paramenten
werden in 1853 na opheffing van de statie St. Bernardus 'in den
Hoeck" deels ondergebracht in het Seminarie van Warmond en
21