zaal van het Stadhuis over: 'Een omwenteling op zijn Haarlems'. Twee honderd jaar geleden werden er voor het eerst in Nederland, in Haarlem op 6 en 7 september 1787, zonder dwang van buitenaf en op initiatief van het stadsbestuur zelf, verkiezingen gehouden. U treft elders in dit Jaar boek een artikel aan over dit onderwerp. Sint Jacobs Godshuis Het St. Jacobs Godshuis was op maandag 26 oktober het onderwerp van de lezing van mevrouw Hermien Bouwknegt en ons bestuurslid drs. B.M.J. Speet. Binnen de muren van het indrukwekkende complex van het Sint-Jacobs Godshuis in de Hagestraat zijn vele eeu wen wezen en ouden van dagen onder het toeziend oog van regenten en religieuzen opgevoed, verpleegd en verzorgd. Vooral de wezen kregen veel aandacht en zorg. Na de Tweede Wereldoorlog raakte het Godshuis in een stroomversnelling van vernieuwingen. De wezenafdeling werd gesloten en het oude huis in de Hagestraat werd ingeruild voor een nieuw bejaardenhuis. De sprekers gaven een beeld van het leven in het Gods huis voor de oorlog en erna met alle spanningen van dien tussen 'ideaal en werkelijkheid'. De Hof van Haarlem Dr. J.C. Kort probeerde maandag 23 november inzicht te geven in het raadsel van de Hof van Haarlem. De hof werd voor het eerst in de dertiende eeuw ge noemd en behoorde toe aan de graaf van Holland. Toen Haarlem in 1245 stadsrechten kreeg moest de hof ont bonden worden. Was het toen een eenvoudige hof of was het er een in de klassieke, zogenaamde domaniale stijl, zoals ze uit zuidelijker streken bekend zijn? Om dat te kunnen stellen zou aannemelijk gemaakt moeten worden, dat naast het hofgebouw ook de kerk met de bezittingen in handen van de hofheer is geweest. Aan hem zouden dan tevens herendiensten verschuldigd zijn. Dit alles lijkt niet voor de hand te liggen want in de archieven berusten papieren met eigendomsrechten van de abdij van Echternach en de Bisschop van Utrecht. Genoeg stof dus om het raadsel niet definitief op te lossen. 235

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1987 | | pagina 237