5. Tweede station in Haarlem. liét de gemeente weten dat het reeds zo zeer kwijnende
(gah, top. atlas nr. 53-1490K). trekschuitenveer in het najaar een onherstelbare slag
had ondergaan door de opening van de spoorlijn, een
slag welke zelfs van dien aard is, dat men voorlopig reeds
verscheidene beurten heeft moeten uitstellen en vermoede
lijk al spoedig tot eene geheele vernietiging van dat veer
zal moeten overgaan
Vooralsnog wilde de gemeente de zaak blijven aanzien,
omdat een algehele opheffing van deze voorvaderlijke
instelling zou betekenen dat verscheidene der ingezete
nen, die in het veer een ruim burgerlijk bestaan vonden
ten laste van de stad zouden komen. Verder was het
gemeentebestuur nog niet zeker of het succes van de
spoorweg een blijvend succes zou zijn. Zou men het veer
nu al opheffen, dan zou bij eene onverhoopte stagnatie
van den dienst der stoomrijtuigen het gemis dier instelling
zich in ruime mate ondervinden. Bovendien was er nog
een lichtpuntje. De spoorwegen waren vooral gericht op
het personenvervoer. Om concurrerend met de spoor
wegen te kunnen blijven moesten de trekschuiten zich
vooral gaan richten op het goederenvervoer. Ook dit
heeft niet geholpen, omdat de spoorwegen al snel zich
ook op het goederenvervoer gingen toeleggen. In 1859
werd bijgevolg het veer tussen Amsterdam en Haarlem
na een langgerekte doodstrijd definitief opgeheven. Het
trekveer tussen Leiden en Haarlem was toen inmiddels
ook al ter ziele gegaan.
De HijsM gaat door De hijsm had dus alle reden de proef met de lijn Amster
dam-Haarlem als geslaagd te beschouwen. Reeds in ok
tober 1839 vroeg de directie aan de regering concessie
104