schreven vraagstukken, geïnteresseerden opgeroepen
zich te buigen over de volgende vraag: Daar men sedert
eenigen tijd ijzeren spoorwegen aangelegd heeft om tot
aanmerkelijke afstanden reizigers en koopmansgoederen,
met groote snelheid door middel van stoomwagens te
kunnen vervoeren, en daar het schijnt, dat de uitgebreide
vlakten, waaruit Noord-Nederland voor een groot gedeel
te bestaat, dit land bijzonder geschikt doet zijn tot het
aanleggen van dergelijke spoorwegen, zoo vraagt de
Maatschappij: - ie. Eene naauwkeurige opgave van het
geen tot het aanleggen van ijzeren spoorwegen op de
verschillende gronden van Nederland, zoude vereischt
worden. - 2e. Een onderzoek omtrent het al of niet wen-
schelijke van het aanleggen dezer wegen in Nederland,
en, in het eerste geval, eene vergelijkende overweging van
het voordeel, hetwelk zoodanige spoorwegen, in dit land
in het algemeen, zouden opleveren in tegenoverstelling
van het nadeel, dat zij aan het vervoeren van reizigers en
goederen langs de gewone openbare wegen en wateren
zoude aanbrengen. -3e. Een grondig onderzoek, tus-
schen welke plaatsen in Nederland het aanleggen van
spoorwegen, indien hetzelve wenschelijk zij, met de mees
te hoop op goed gevolg, zoude kunnen ondernomen wor
den. De bijdragen moesten vóór 1 januari 1837 inge
leverd worden.
De Maatschappij kreeg wel geteld één reactie. De kwali
teit van deze inzending liet echter zo veel te wensen over
dat de jury het niet passend achtte deze te bekronen of
te publiceren.
Behalve een vaag bericht op 10 november 1835 dat het
Zijne Majesteit, koning Willem 1, behaagd had Serrurier
c.s. de gevraagde concessie te verlenen, bevatte de krant
gedurende de rest van het jaar slechts nieuws over het
wel en vooral het wee van de Belgische spoorwegen.
Ook in de eerste helft van het jaar 1836 besteedde de
ohc weinig aandacht aan de spoorwegen. Op 4 juni
berichtte de krant dat de concessie voor de aanleg van de
spoorweg Amsterdam-Haarlem definitief was verleend.
Als bijzonderheden vermeldde de krant dat de aanleg
binnen twee jaar voltooid moest zijn en dat er een dub
belspoor moest komen. Omdat het oorspronkelijke plan
van Brade slechts in een enkelspoor voorzag, moest er
meer kapitaal aangetrokken worden. Met het oog daar
op verscheen op 13 augustus 1836 in de ohc de volgende
oproep: De heeren deelhebberen in de negotiatie, ten doel
hebbende het daarstellen van eenen ijzeren spoorweg van
Amsterdam op Haarlem worden uitgenoodigd ter bij-