het bestek had aangebracht, waardoor de aannemers
niet meer wisten waar zij aan toe waren en de werkzaam
heden nodeloos vertraagd werden. Ook was men erg
verbolgen over het feit dat Brade, zonder de directie
daarvan in kennis te hebben gesteld, de levering van de
rails had beloofd aan de grofsmederij van Bake in Lei
den, zonder zich te hebben afgevraagd of de smederij
deze opdracht wel kon behappen.
Hoe het ook zij, de plaats van Brade in de directie
werd enige maanden later ingenomen door de in 1800 te
Spaarndam geboren F.W. Conrad, de zoon van een
opzichter van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het was vooral aan de vruchtbaarheid van zijn scheppend
vernuft, aan de vastberaden, doortastende wijze, waarop
hij op zijn doel afging te danken dat tal van technische
werken, welke men destijds voor schier onuitvoerbaar
achtten, met glans tot stand gebracht werden, en dat de
belemmeringen, welke aan de voltooiing van den spoor
weg, door belemmeringen van allerlei aard in den weg
werden gelegd, slechts tot eenige vertraging, geenszins tot
staking van de werkzaamheden aanleiding gaven
Op dezelfde aandeelhoudersvergadering van 7 december
1838 werd verder nog medegedeeld dat de aarden baan
klaar was tot op 800 meter, dat dezelve sterk gezakt, maar
nergens verzakt is en dat de zakking nu is opgehouden; dat
in den aanstaanden winter het houten roosterwerk waarop
de ijzeren baren zullen rusten, geheel gelegd kan worden;
dat de meeste bruggen gereed zijn en de resterende brug
gen de komende winter gereed zullen komen; dat het
stationsgebouw aan het Spaarne benevens de bergplaats
voor de stoomwagens bij Haarlem geheel is afgewerkt;
dat de rails, die te Leijden vervaardigd worden, met april
moeten geleverd zijn; dat de stoomwerktuigen voor maart
uit Engeland verwacht worden; dat er nog drie eigenaars
van gronden zijn, welke zich verzetten tegen de ontei
gening.
Ondertussen bleef de ohc de Haarlemse lezers op de
hoogte houden van het treurige lot der Belgische spoor
wegen. Zo vond de krant het nodig op 22 januari 1839
te berichten dat op de spoorlijn bij Gent, bij het vertrek
van de locomotief, een stoomketel met een geweldige
klap uit elkaar gespat was, waarbij twee doden waren
gevallen.
Op 6 juli 1839 kwam de krant met het verheugende
bericht dat de problemen, waarmee de hijsm te kampen
had gehad, nu definitief uit de wereld waren, en dat
daarom er goede hoop was dat de ijzeren weg nog deze