de meest mogelijke voorzichtigheid in acht nemen. Hij
waarschuwde dan ook dat hij geene schrede verder zal
gaan, dan de directie tot deeze onderneming mij zal aan
vragen
Burgemeester Schmidt nam dus noodgedwongen een
afwachtende houding aan. Het gevolg was dat de hijsm
er toe overging zo veel mogelijk zaken buiten hem om
te gaan regelen. Toen Schmidt dit bemerkte voelde hij
zich gepasseerd en was diep gekrenkt. Op 30 augustus
1837 schreef hij een brief aan de gouverneur, waarin hij
zijn hart luchtte en hem liet weten het gedrag van de
hijsm maar een vreemde zaak te vinden. Hij vroeg
de gouverneur om begrip voor zijn positie, waarbij hij
benadrukte dat hij, de burgemeester, zich uitermate
ongemakkelijk voelde ten overstaan van de grondeigena
ren, voor welkers eigendommen mijne zorgen het geheele
jaar waakzaam is. Hij voelde het als een vernedering
tegen hen, wanneer zij bij hem om inlichtingen kwamen
vragen, te moeten zeggen: Ja, de weg is ten algemeene
nutte, maar de burgemeesters weten van niets.
Zo had hij op 3 september 1837 A. Kluytenaar te Am
sterdam, een grondeigenaar, toen deze bij hem had
geïnformeerd of hij nu al moest verkopen, en zo ja,
voor hoeveel, de volgende brief moeten sturen: In ant
woord op ued GeEerde is dienende, dat ik als burgemees
ter van Spaarnwoude, mijne landeigenaaren, dewelke mij
om raad vragen, opzichtens het verkopen van een gedeelte
hunner gronden voor den spoorweg, alle moet adviseeren,
dat zo lange de algemeene belangens zo der Gemeente
als der Vereenigde Binnenpolder, waarin UWelEd grond
gelegen is, niet zullen zijn verzekerd ik mij ambtshalve
liever wil onthouden hun een gewaagde prijs op te geven,
waarvoor zij zouden kunnen verkopen... teneinde bij
latere moeilijkheden mij zelve geene verantwoordelijkheid
te kunnen onthouden; het is mij ten plicht zo wel de
belangens voor den spoorweg, als die der landeigenaaren
te bevorderen, maar heb hierin als met de locale positie ten
vollen bekend mijn wijze van zien waarop dit antwoord
gegrond is, en hiermede moet ik de verdere behandeling
der zaak aan UWelEd overlaten. Daarmee moest Kluy
tenaar het maar doen. Ook N. van Bemmel, die de
baronnen Van Wijkerslooth en Van Brienen vertegen
woordigde, had hij met een dergelijk ontwijkend ant
woord moeten afschepen, toen hij op 31 oktober hem
had gevraagd wat te doen.
Burgemeester Schmidt, die door het optreden van de
hijsm lichtelijk gefrustreerd was geraakt, besloot eind