iets bijzonders en werd alleen op zondagavond gegeten. Door
de week at men pap van karnemelk met gerst of gort, bloem
pap en donderdags bier en brood of boerenkandeel en om de
week een 'koude schotel', wat dat inhield is niet bekend. Zo
wel 's middags als 's avonds is er een stuck (een boterham) toe.
In het midden van de negentiende eeuw werd er vier maal per
dag gegeten. Eerst was er ontbijt met brood, boter en koffie,
's middags aten de wezen altijd aardappelen, vlees, vis of spek,
groente en vaak pap toe, bijvoorbeeld pap van gort met stroop.
Dan volgde het eerste avondeten, waarbij hetzelfde gegeten
werd als bij het ontbijt en op het eind van de avond was er nog
een maaltijd, meestal bestaand uit pap. Volgens Allan kregen
zwakke kinderen ook eieren en melk zoveel ze wilden en was
al het voedsel van de beste kwaliteit. Dit laatste wordt beves
tigd door iemand die van 1920 tot 1930 in het weeshuis woon
de: er was altijd voldoende en het eten was goed en als je dat
wilde kreeg je een boterham en een glas melk voor het naar
bed gaan.
Je zou toch denken dat de doopsgezinde wezen gezond moeten
zijn geweest. Maar toen Napoleon aan het begin van de negen
tiende eeuw soldaten nodig had, werden er relatief veel doops
gezinde wezen vanwege een te zwak gestel afgekeurd. Ook in
1885 bleek uit een klein vergelijkend onderzoek tussen de we
zen uit het gereformeerde, het katholieke en het doopsgezinde
weeshuis dat er in het laatste meer wezen aan tering stierven
dan in de twee andere huizen. Waar dit door kwam is niet be
kend.
Er zijn twee afbeeldingen bekend van het uniform van de we
zen, beschreven staat het nergens. In de klederboeken staat bij
de kleding van de meisjes bijna altijd een bruine japon en een
zwarte boezelaar. In deze eeuw droegen de meisjes niet een
echt uniform, maar wel vaak witte blouses met een donker bei
ge rok of een japon van die kleur met een witte kraag. Een oud
wees van 75 jaar vertelde dat ze nog steeds graag witte blouses
draagt, dit betekent dat die blouses öf vroeger heel mooi ge
weest zijn, of ze moet het prettig hebben gevonden in het
weeshuis, misschien wel beide.
Met de kleding ging men overigens in het weeshuis zuinigjes
om. Kleintjes ontvingen regelmatig te klein geworden kleding
van de grotere wezen of van wezen die het huis verlaten had
den. Er werd ook regelmatig nieuwe kleding verstrekt, kenne
lijk naar behoefte, want de kledingstukken zijn voor ieder
verschillend. In 1817 moesten de jongens de regenten toestem
ming verzoeken hun winterjas te dragen. Dit mocht alleen in
de maanden december, januari en februari, dus ook hier moest
men zuinig op zijn. Een hoed voor door de week werd opge-