De betekenis van deze honden, die ook nog schijnen te blaffen,
moet gezocht worden in middeleeuwse geschriften, met name
in de natuurkunde- en de dierenboeken. Uit de veelheid van
betekenissen die aan honden werden toegekend, zal slechts
datgene aangehaald worden wat tot een aanvaardbare verkla
ring kan leiden.
In het Bestiarium (ca. 1200) zijn honden een zinnebeeld van de
trouw aan hun meester. Men leest er verhalen, dat zij hem te
hulp komen, verdedigen en redden, of dat zij de moordenaar
van hun heer door hun geblaf aanwijzen of hem vastgrijpen en
overleveren. De hond die op grafmonumenten van adellijke
dames onder haar voeten ligt, is het symbool van haar trouw en
haar 'huiselijke' deugden 17).
Als trouwe wakers over de kudden zijn honden ook een sym
bool van de herders zelf, speciaal van de geestelijke herders, de
priesters. En dit heeft, zoals in het Bestiarium te lezen staat,
voor een groot deel betrekking op de prediking: In bepaalde
opzichten lijken predikers [priesters] op [deze] honden. Door
voortdurend te vermanen [te preken] en de rechte weg te gaan
[het goede voorbeeld te geven], verdrijven zij de duivel met
zijn listen en lagen, om te voorkomen dat hij de zielen van de
christenen wegrooft I8).
Deze symboliek, dat de honden hier het beeld zijn van de
priester die zijn plicht doet, van de ware zielenherder, kan de
aanwezigheid van de twee honden bij het koorhek al voldoen
de verklaren. Zijn bekommernis met het kerkvolk wordt aan
geduid door de voorzichtige zorg waarmee deze dieren hun
kroost behandelen.
Bij andere middeleeuwse auteurs wordt deze beeldspraak nog
verder uitgebouwd. Jacob van Maerlant (ca. 1220-ca. 1300)
bespreekt in zijn 'Der Naturen Bloeme', een soort encyclope
die over de natuur, drie soorten honden. De eerste soort - en
alleen deze is voor ons van belang - zijn edele jachthonden.
Hiermee bedoelt hij de edelen, die macht hebben over de ker
kelijke goederen en zich daaraan verrijken. Zij kunnen echter
niet blaffen (bassen) en blaffen betekent hier preken: dat bas
sen predeken bediet. Dit wil zeggen: op geen enkele manier
spannen zij zich in om het volk op te wekken tot een beter
christelijk leven 19). (Van Maerlant was een zeer bewogen
schrijver en uitte graag allerlei kritiek op eigentijdse toestan
den. Deze ontbreekt uiteraard in zijn Latijnse bronnen.)
Hoe Van Maerlant aan zijn uitleg dat bassen predeken bediet
gekomen is, vertelt hij niet. Het moet echter wel de tekst van
Jesaja 56, v. 10-11 geweest zijn. Deze handelt over de slechte
leiders van het Joodse volk: Zijn wachters zijn allen blind,
geen van hen is berekend voor zijn taak; het zijn stomme hon-