a.h. huussen jr. De toelating van Sefardische joden
in Haarlem in 1605
Het jaar 1992 hopen de landen van de Europese Gemeenschap
af te sluiten met de openstelling van de zogenaamde binnen
grenzen. In dat jaar vindt ook de mondiale herdenking plaats
van de grote stap voorwaarts in de Europese expansie die Co
lumbus' 'ontdekking' van Amerika in 1492 betekende. Dat
zelfde jaar roept echter ook de herinnering op aan de verdrij
ving van de joden uit Spanje. Sommige joden bekeerden zich
- al dan niet oprecht - tot het katholicisme, andere vestigden
zich in Portugal of trokken noordwaarts naar West-Europa.
Ook daar was het verblijf van deze 'Sefardische' joden niet
onomstreden.
Na de 'val' van Antwerpen in 1585 en de daaropvolgende af
sluiting van de Schelde door de opstandige noordelijke Neder
landers verlieten vele leden der zogenaamde Portugese natie
deze havenstad om elders hun heil te zoeken. Maar ook uit
Spanje en Portugal sinds 1580 in een personele unie verbon
den onder de kroon van Filips 11 - en uit Westeuropese haven
steden zoals Emden en Hamburg trokken joodse vluchtelingen
naar de jonge Republiek der Verenigde Nederlanden, waar
men een gunstig handelsklimaat hoopte aan te treffen. De cal
vinistische overheden in de Republiek schenen ook niet zulke
scherpslijpers in religieuze zaken, dat de joden direct weer ge
loofsvervolging behoefden te vrezen. De praktijk moest het le
ren.
Toen Middelburg, om godsdienstige redenen, niet zo'n gunsti
ge vestigingsplaats bleek, was Amsterdam de meest voor de
hand liggende volgende lokatie. In de jaren negentig van de
zestiende eeuw vestigden zich daar leden van de Portugese na
tie van wie er sommigen het burgerschap verkregen. Huwelij
ken werden er geregistreerd. Pas in 1598 vernemen we iets
over hun juridische positie als groep, als de vroede vaderen
van Amsterdam besluiten dat de Poortugaelsche koopluijden
weliswaar het poorterschap kunnen verkrijgen, maar dat hen er
vóór de eedsaflegging uitdrukkelijk op gewezen zal moeten
worden dat ter stede geen andere godsdienst in het openbaar
kan worden toegelaten dan die, waarvan thans de publieke ere-
48