dienst plaats vindt, dat wil zeggen de calvinistische. Een zeke
re aarzeling bij de Amsterdamse burgemeesters bespeurt men
wellicht in hun gezegde over de Portugese kooplui: vertrou
wende dat sijluijden Christenen sijn en dat sijluijden als goede
Burgeren alhier eerlijck sullen leven
De schaarse bronnen rechtvaardigen de conclusie dat aan het
einde van de jaren negentig en tijdens de eerste jaren van de
zeventiende eeuw onder de langzaam groter wordende groep
Portugese kooplui te Amsterdam de behoefte groeide volgens
de joodse gebruiken te leven. Er werden eigen gemeenten ge
vormd. Godsdienstoefeningen werden min of meer privé ge
houden, maar het ontging omwonenden toch niet dat er een
'synagoge' was ontstaan2).
Lang voordat de magistraat, mede na klachten van de her
vormde kerkeraad, in 1612 formeel de bouw van een synagoge
verbood 3), begonnen Portugees-joodse kooplui om te zien
naar vestigingsplaatsen buiten Amsterdam. Zij traden in on
derhandeling met magistraten van Alkmaar en Rotterdam, die
in 1603 en 1610 positief reageerden4). Gezien het feit dat zich
in deze steden niet het minimum aantal joodse families zou
vestigen dat als voorwaarde voor de toelating was gesteld,
dringt het vermoeden zich op, dat deze Amsterdamse kooplie
den de onderhandelingen zijn begonnen met in het achterhoofd
mede de gedachte, dat eventueel elders verkregen gunstiger
vestigingsvoorwaarden hun onderhandelingspositie tegenover
de Amsterdamse magistraat zouden kunnen versterken.
Dat het de Portugese joden vooral begonnen was om prakti
sche godsdienstvrijheid blijkt ook uit de onderhandelingen die
zij met de Haarlemse overheid hebben gevoerd. Het resultaat
daarvan was een privilege of jodencharter waarbij de Portuge
se joden in 1605 vergaande vrijheden en faciliteiten verkregen
op religieus en economisch gebied. De vrijheid moet men wel
begrijpen in het kader van die tijd. Ze was - zoals gebruikelijk
trouwens - onderworpen aan restricties. De joden mochten be
slist geen 'aanstoot' geven door het christendom in woord of
geschrift te belasteren of te bespotten. Zij mochten geen chris
tenen trachten te 'verleiden' tot het jodendom en hen niet be
snijden. Huwelijken tussen joden en christenen werden verbo
den. Daarentegen verleende de Haarlemse magistraat de
verwachte joodse gemeente vergaande autonomie. De joden
werden echter wel als gewone burgers en ingezetenen be
schouwd die aan de lokale wetgeving dienden te gehoorzamen
en de opgelegde belastingen moesten helpen opbrengen. Al
dus de kern van het privilege van 1605 dat dr. Jaap Meijer niet
ten onrechte heeft gekarakteriseerd als een imponerend stuk
i~je eeuwse verdraagzaamheid5).
49