Uit de geschiedenis van de pogingen die sinds 1615 werden
ondernomen om een provinciaal-Hollandse wet op het verblijf
van de joden vast te stellen, blijkt dat het Haarlemse privilege
een niet te verwaarlozen rol heeft gespeeld6). Vanzelfsprekend
zou het daarom bijzonder interessant zijn als wij iets meer te
weten konden komen over de wijze waarop de tekst van dat
privilege tot stand is gekomen. M. Wolff heeft in 1917 in het
eerste deeltje van zijn bekende Geschiedenis der joden in
Haarlem de Nederlandse tekst van het privilege afgedrukt7).
In de weinige bladzijden die hij aan de totstandkoming ervan
wijdt, laat Wolff blijken dat in de vroedschapsresoluties een en
ander is te vinden over voorafgaand overleg met de Portugese
joden. Zelfs zou de magistraat op provinciaal niveau politieke
en kerkelijke autoriteiten hebben geraadpleegd 8). Het is jam
mer dat Wolff deze stukken niet nauwkeuriger heeft bestu
deerd en heeft nagelaten ze bij de tekst van het privilege af te
drukken (zie bijlage 1 hieronder). Ernstiger is echter dat hij
over het hoofd schijnt te hebben gezien dat de Haarlemse
stadssecretaris Michiel van Woerden in zijn 'memoriaal' een
uitvoerig rapport heeft nagelaten van alle gebeurtenissen, wel
ke in de vroedschapsresoluties alleen maar zijn samengevat. Ik
wil dat verzuim hierbij goedmaken (zie bijlage 11).
Aangezien de lezer de stukken hieronder zelf kan nalezen,
moge ik volstaan met een korte schets van de hoofdlijnen. En
kele Portugese joden uit Amsterdam hebben omstreeks 1 april
1605 aan de burgemeesters van Haarlem een rekwest gepre
senteerd met het verzoek om toelating van leden van hun natie
uit Portugal, Turkije en Italië - allen aanzienlijke kooplui. On
der verwijzing naar voorrechten die ze in die landen genieten
- hun ook al door de magistraat van Alkmaar, in 1603, ver
leend - vragen zij vrije, publieke uitoefening van hun gods
dienst en belijdenis van hun leer in de synagoge.
In de vroedschapsvergadering van 16 april wordt dit rekwest
besproken. Men is echter bang dat de rooms-katholieken in de
stad - aan wie de openbare religiebeoefening immers is verbo
den - tegen inwilliging van het verzoek in verzet zullen ko
men. Burgemeesters worden dus gemachtigd de Amsterdam
mers aan te bieden: vrije vestiging met allerlei faciliteiten en in
religieuze zaken gewetensvrijheid, maar geen publieke syna
goge.
Op 17/18 april leggen burgemeesters dit antwoord voor aan de
Portugees-joodse delegatie. Van die zijde reageert men met te
zeggen dat dit aanbod niet erg aanlokkelijk is: waarom zouden
die aanzienlijke kooplui hun woonplaatsen, waar zij wèl vrije
godsdiensuitoefening genieten, verlaten om te emigreren naar
een stad waar deze hun geweigerd wordt? Dan kunnen we be-