bruik maken van de Engelse Gasthuiskerk in Den Haag. Moes
ten de Haagse bestuurders hun het gebruik van nog een ander
kerkgebouw toestaan, of zelfs toelaten dat ze een eigen kerke-
raad kozen en afzonderlijk avondmaal vierden?
Henricus Rosaeus en zijn kerkvolk hadden hun keuze al ge
maakt. Rosaeus had in januari 1617 met tal van andere predi
kanten in Amsterdam de Akte van Separatie ondertekend. Zij
maakten zich daarmee uitdrukkelijk los van de remonstranten
en degenen die bereid waren te handelen volgens de kerkorde
van 1591. Aparte kerkgebouwen, kerkeraden en avondmaals
vieringen, dat was wat ze wilden. De gebeurtenissen in Den
Haag koersten hier snel op af. De contraremonstranten kozen
tegen de wens van politiek Den Haag een eigen kerkeraad en
in de zomer van 1617 kraakten ze de Kloosterkerk voor eigen
gebmik.
Weldra bleek dat ze op een machtige bondgenoot konden reke
nen: de stadhouder van Holland. Deze had zich voor 1617
nooit zo willen uitspreken over kerkelijke zaken. Tijdens de
genoemde vergaderingen over de Haagse contraremonstranten
pleitte hij voor concessies, maar tegen de verkiezing van een
eigen kerkeraad. Ook in dit standpunt kwam tenslotte verande
ring. Met een groot en deftig gevolg woonde hij op 23 juli de
dienst bij in de gekraakte Kloosterkerk en bracht daarmee de
Republiek in grote beroering.
Oldenbarnevelt en een meerderheid van de Hollandse Staten
vergadering reageerden direct. Na apart vooroverleg namen ze
op 4 augustus een resolutie aan. Daarin werden een aantal za
ken geformuleerd die niet nieuw waren, maar de stadhouder en
de hoven van justitie wel heel nadrukkelijk hun plaats wezen:
de Hollandse steden werden gemachtigd huursoldaten, waard-
gelders, aan te nemen; van alle op Hollands grondgebied gele
gerde troepen en hun commandanten werd verwacht dat ze ge
hoorzaam zouden zijn aan de stedelijke bestuurders en de
Statenvergadering; de hoven van justitie werd 'de hand geslo
ten'; ze mochten geen beroepszaken in behandeling nemen
van burgers die door hun stadsbestuur verbannen waren, dit
was een zaak van de Statenvergadering.
Maurits was verontwaardigd. Deze 'scherpe resolutie' raakte
zijn bevoegdheden als stadhouder en kapitein-generaal van
Holland. In de mooie verzamelingen minuten van brieven, die
J.C. Breen en J.G. Smit hebben uitgegeven, is te zien hoe de
stadhouder vanaf 4 augustus 1617 in het diepste geheim con
tact is gaan zoeken met 'goede' bestuurders in de Hollandse
steden 2). Veel van deze contacten verliepen via Amsterdam
(burgemeester Reynier Pauw), Dordrecht (schout Hugo Muys
van Holy) en Enkhuizen (secretaris Albrecht Bmynincx). De