den meermalen het burgemeestersambt of andere belangrijke functies. De eerste vier hadden al voor de wetsverzetting op het kussen gezeten, maar waren toen niet veel verder gekomen dan het schepenambt. Volgens de aantekeningen van Anthony Duyck van voor de wetsverzetting moesten zij gerekend wor den tot de heel goeden. Van de vier nieuwkomers uit het rijtje verenigt Jan Jansz. Teyts twee interessante kenmerken in zich. Hij was ten eerste Brabander van geboorte en daarom voor 1618 uit de vroedschap geweerd 44). De klacht van Hugo de Groot dat de wetsverzetting 'vreemdelingen' aan de macht had gebracht, gaat zo in ieder geval voor hem en een andere, nieu we Haarlemse vroedschap op, de chirurgijn Hans Damius. Teyts was, ten tweede, lid geweest van de 'oude' kerkeraad. Ook andere leden van deze kerkeraad kregen dank zij hun uit drukkelijke partijkeuze voor de wetsverzetting toegang tot het het stadsbestuur: de brouwer Pieter Jacobsz. Olycan, die in de jaren twintig via het schepenambt opklom naar dat van burge meester, Jan Cornelisz. Ham, Cornelis Cornelisz. Out, Jan Schout Scheepmaker, die in 1619 de plaats van de onwillige Vegter Jansz. innam 45). De al genoemde Steyn en Damius en de opvolger van pensionaris Johan de Haen, Gilles de Glarges, waren eveneens van contraremonstrantse snit. Steyn had de petitie van april 1617 ondertekend 46), Damius was een broer van de verbannen contraremonstrantse pamfletschrijver Mat thias Damius. Met de benoeming van De Glarges tot pensiona ris legde het nieuwe stadsbestuur opvallend genoeg een wens van de stadhouder naast zich neer. In een schrijven had deze Laurens Silla aanbevolen, een van de fiscalen in het proces te gen de pensionarissen 47). Een homogeen contraremonstrants bestuurscollege werd de Haarlemse vroedschap echter niet. Er zaten nog altijd de luthe raan Van der Nieuburg, de katholiek Jacob Cornelis Thomasz. en zelfs de arminiaan Hendrik van Berckenrode in. En of bur gemeesters als Van der Meer, Druyvesteyn en Voogd zich, hoewel van de religie en dus behorend tot de gereformeerde kerk, ooit aangesloten hebben bij de Haarlemse scheurkerk, is de vraag. Wel was de wetsverzetting in Haarlem geen 'schrale oogst'. Contraremonstranten en politiek betrouwbare personen hadden de plaats ingenomen van de bestuurders die zich voor de wetsverzetting nauw met de politiek van dat moment ver eenzelvigd hadden, of juist in de kritieke jaren 1617-1618 be noemd waren. De burgemeesters en schepenen van 1615— 16] 8 waren grotendeels uit de vroedschap verdwenen, evenals degenen die sinds 1616 in de kerkeraad gezeten hadden. Van hen kwam voorlopig alleen Gilles Claesz. de Wilde temg in de vroedschap, maar hij was dan ook pas aan de vooravond van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1991 | | pagina 86