moesten worden. Haarlem vertolkte, bij monde van zijn pen sionaris, de mening van de meeste leden van de Statenvergade ring. Dezen wilden dat er snel gehandeld zou worden. Men moest direct overgaan tot het ontslag van de functionarissen die op grond van de gegevens uit de onderzoeksrapporten daarvoor in aanmerking kwamen. De edelen en de gedeputeer den van Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda en Rotterdam waren voor een andere aanpak: men moest de desbetreffende functio narissen eerst nog maar eens zelf horen over de beschuldigin gen. Niemand behoorde ongehoord veroordeeld en ontslagen te worden, dat streed met de rechten van het land. Deze opvat ting sloot aan bij het standpunt van de stadhouder, wiens me ning direct na voorlezing van de onderzoeksrapporten ge vraagd was. De gedeputeerden van Haarlem hielden echter vast aan hun standpunt. In de vergadering van juli 1620 liet pensionaris De Glarges er geen enkel misverstand over bestaan. De Staten van Holland moesten een voorbeeld stellen en met couragie optre den tegen de schout van Haarlem, de baljuwen van Gouda en Den Haag, de baljuw-dijkgraaf van De Zijpe, de baljuwen van Vollenhoven en Warmenhuysen, en de secretarissen van Wie- Gilles de Glarges, gravure door Jonas Suijderhoef (1643) naar M. Mierevelt. (collectie A.G. van der Steur) 87

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1991 | | pagina 89