ringen en Abbekerk. De Glarges las zelfs een brief voor van
een aantal Haarlemse (oud-)burgemeesters met beschuldigin
gen aan het adres van de schout van zijn stad, Nicolaes Suy-
cker. De minderheid van de Statenvergadering kwam Haarlem
en de andere leden iets tegemoet. Als Haarlem het dan zo uit
drukkelijk vroeg, wilden de edelen, Dordrecht. Delft, Leiden,
Gouda en Rotterdam wel instemmen met het ontslag van Suy-
cker. Maar daar moest het dan ook bij blijven. Voor deze voor
waarde bleek de meerderheid van de Statenvergadering doof te
zijn. Men besloot aansluitend ook de baljuwen van Gouda en
Den Haag te ontslaan, evenals de baljuw-dijkgraaf van De Zij-
pe. Nu gingen Delft, Gouda en Rotterdam echter niet overstag.
De gedeputeerden van deze steden stemden tegen50).
In de daaropvolgende maanden bleef de kwestie van de 'offi
cieren' op de agenda van de Staten van Holland staan doordat
de Statenleden het onderling maar moeilijk eens konden wor
den. Haarlem probeerde van het goede werck te redden wat er
te redden viel en dreigde zelfs weer met het middel van een
belastingstaking 5I). De stad had haar zinnen gezet op een
grondige doorvoering van de wetsverzetting, zoals ook blijkt
uit een memorie die haar gedeputeerden al in december 1619
hadden ingediend en die zij in volgende vergaderingen keer op
keer ter sprake brachten. In deze memorie draaide het vooral
om maatregelen ter bescherming van de ware gereformeerde
religie en ter zuivering van de verschillende gewestelijke col
leges 52).
De benoeming van een opvolger voor de Haarlemse schout
Nicolaes Suycker verliep niet zonder problemen. De gedepu
teerden van Haarlem legden op 11 augustus 1620 een lijstje
met de namen van drie personen aan de Statenvergadering
voor: Abraham de Block, Hans Damius en Cornelis van Tey-
lingen. Op hun verzoek om deze nominatie over te nemen, rea
geerde de vergadering in eerste instantie afwijzend. De edelen
wilden eerst hun benoemingsrechten in vergelijkbare gevallen
ten platte lande expliciet bevestigd zien, een aantal andere le
den meende dat de vergadering eerst maar eens compleet
moest zijn. In een schrijven aan de Haarlemse burgemeesters
deelden hun gedeputeerden mee dat in de wandelgangen on
dertussen ook twijfels gerezen waren over de kandidatuur van
Hans Damius. De man was Brabander van geboorte en kwam
als zodanig niet voor het schoutambt in aanmerking. De burge
meesters wilden echter geen gezichtsverlies lijden, noch de
zaak veel ruchtbaarheid geven. De gedeputeerden moesten
vasthouden aan de door de Haarlemse vroedschap gekozen
kandidaten, luidde hun antwoord. Dit had succes, want op
15 augustus nam de Statenvergadering met meerderheid van