Hier was zonder een goed beleid en zonder al te veel controle
van de overheid vaak ook nog eens zo goedkoop mogelijk ge
bouwd. Met name in het Rozenprieel waren de huizen slecht
gefundeerd, zodat de bewoners last ondervonden van het re
gen- en grondwater. De huizen waren over het algemeen
klein en onhygiënisch. Dat aan het huisvestingsvraagstuk
hoog nodig iets gedaan moest worden, leed geen twijfel.
Aan de wens van een arbeiderswijk met goede woningen
kwam Dumont tegemoet met zijn plan van uitbreiding voor
de Amsterdamse buurt De behoefte aan een plan van uit
breiding voor de gronden ten zuiden van de Amsterdamse
Vaart en ten oosten van de Herensingel en het Zuider Buiten
Spaarne was aan het begin van deze eeuw de meest dringen
de. De bebouwing bij de Amsterdamse Vaart was al praktisch
de toenmalige gemeentegrens met Haarlemmerliede (ter
hoogte van de N. Beetsstraat) genaderd. Van gemeentewege
wenste men zo spoedig mogelijk een oplossing, te meer daar
de Amsterdamse Vaart de belangrijkste uitvalsweg in ooste
lijke richting was.
Het oudste deel van de Amsterdamse buurt dateerde uit de
periode 1875-1900 en betrof het gebied direct ten oosten van
de Herensingel. Deze 'uitleg' geschiedde op particulier initia
tief en bestond ruimtelijk gezien uit lange rechte straten op
basis van de polderverkaveling. Dumonts uitbreidingsplan
van 1905 volgde echter niet de polderverkaveling, maar
bracht de hoofdrichting van het stratenplan in noordoost-
zuidwestelijke richting. Dit plan van uitbreiding werd behou
dens enkele wijzigingen, als het schrappen van plantsoentjes,
in november 1905 bij de gemeenteraad ingediend. Indien op
het daartoe bestemde moment de benodigde gronden in ei
gendom waren verkregen kon aan het uitbreidingsplan uit
voering worden gegeven.
Omdat grondaankoop moeizaam verliep en er zoveel moge
lijk woningen dienden te verrijzen moest in de Amsterdamse
buurt op de eerste plaats elke meter grond worden benut. Dit
maakt dan ook het grote aantal tussenstraatjes in het ontwerp
begrijpelijk. Bij het ontwerpen van de hoofdstraten had Du
mont geen rekening gehouden met de toevallig veranderlijke
eigendomsgrenzen38).
Dat uitvoering van de geplande bebouwing in de randgebie
den van de stad, of zo men wil het invullen van stadsuitbrei
dingen 'nieuwe stijl' - dit wil zeggen volgens de bepalingen
in de Woningwet - nog in de kinderschoenen stond bleek uit
het feit dat de grondtransacties zeer moeilijk verliepen en
daarbij lang niet altijd in de gewenste volgorde. De noodzaak
om aan bouwgrond te komen werd dan ook steeds nijpender