te verminderen. En hij had recht van spreken, want hij 'maak
te' meer kilometers dan zij, óók in regen, sneeuw en bittere
kou.
Ondanks zijn omvangrijk oeuvre heeft hij nooit een letter ge
typt. Zelfs een vulpen kon geen genade vinden in zijn ogen,
veel te vlak en uniform. Wie wel eens een brief van hem
heeft ontvangen of een facsimile-uitgave heeft gezien van een
van zijn gedichten in zijn schitterende handschrift begrijpt en
waardeert dat hij geen afstand deed van zijn kroontjespen
(Joost mag weten waar hij die dingen nog kon kopen).
In 'Wat mij betreft' gaat Harry voor de spiegel staan en
schrijft: De critiek heeft mij, de enkele keer dat ik met wat te
keningen voor de draad trad, meestal voor ouderwets versle
ten, - illustratief en litterair. Toch, - mag ik zo vrij zijn? - is
dat maar ten dele waar. Ze oordeelden meer op wat zij van
mij wisten, dan wat zij van mij zagen.
Ik geef toe, een tijdlang hadden ze we! gelijk en was ik inder
daad een verdwaalde ige-eeuwer. Maar die tijd is geloof ik
allang voorhij.
Iets verderop schrijft hij: O zeker, een koploper ben ik niet,
voor pionier heeft Onze Lieve Heer mij niet in de wieg ge
legd,
Ik hen wel gek om door lianen
en hakhout mij een weg te hanen,
om door een oerwoud heen te trekken
en al mijn pezen te verrekken
met bressen slaan, gaten en wiggen,
als er gebaande paden liggen.
En hij vervolgt: Als ik er zo over nadenk hen ik eigenlijk een
Zondagsschilder. De vacantie is mijn beste tijd, vandaar dat
ik maar moeizaam op reis ga, dat brengt je van slag. Als ik
een stratenmaker was geweest, die in zijn vrije tijd schilderij
tjes maakte, maar van toeten nog blazen weet en met iedere
grondregel op voet van oorlog staat, was ik vermoedelijk al
lang het troetelkind van een museumpaus geweest. Het mocht
niet zo zijn. Het spijt mij wel, ik hen niet onwetend genoeg en
geen ketellapper. En dat brengt mij tot de uitspraak dat ik het
betreur dat geen museum op het idee is gekomen om deze
eminente kunsthistoricus de ruimte te geven; tant pis voor de
musea, Harry is er toch wel gekomen, ondanks tegenwind.
De Generaal Cronjéstraat 164 is waarschijnlijk het énige rij
tjeshuis met een meer dan levensgrote wandschildering. In de
nok van dat huis, op zolder, met een minuscuul dakraampje
als patrijspoort naar de buitenwereld, heeft hij van zijn tiende
tot zijn 34ste jaar zijn ontzagwekkende kennis verzameld. Als
jongen van een jaar of zeventien heeft hij in een vakantie een