lemsche Courant' eerst als verslaggever, een jaar later als re
dacteur-binnenland. In die tijd vond hij langzaam maar zeker
zijn definitieve richting: het schrijven van studies, artikelen
en beoordelingen op het gebied van de beeldende en toege
paste kunsten.
Afkomst, opvoeding, opleiding en stilistische begaafdheid
wist hij hierbij te verenigen. In het bedrijf van zijn vader en
thuis was hij in aanraking gekomen met diverse uitingen van
beeldende kunst; zijn belangstelling voor de letteren bevor
derde zijn schriftelijk uitdrukkingsvermogen en dank zij het
gedegen onderwijs aan de Haarlemse Kunstnijverheidsschool
was hij op de hoogte van de praktische aspecten en proble
men op beeldend gebied. Hierdoor kon hij met meer gezag
oordelen over bijvoorbeeld de grafische en toegepaste kun
sten. Hij kende uit zijn opleiding of door zijn kameraden de
moeilijkheden van vormgeving, kleur, compositie van be
paalde technieken: ets, gravure, lithografie, houtsnede, maar
ook van ornamentiek, glas-in-loodwerk en dergelijke.
Zijn gaven lagen niet op scheppend gebied. Bij een beoorde
ling van het werk van anderen kon hij echter uitgaan van een
elementaire en grondige vakkennis, benevens van een manue
le ervaring. Deze miste (en mist!) menige collega-recensent.
Door zijn grote en brede belangstelling was hij, mede door
toedoen van verscheidene vrienden, goed op de hoogte van
de kunststromingen van zijn tijd. In 1923 liep hij warm voor
'Dada', vooral na de 'happening' Soiree Dada in januari van
dat jaar te Haarlem.
Hij stond open voor allerlei vibraties. Zijn 'disponibilité', om
met André Gide te spreken, verhief hem boven elke vorm van
conservatisme of starheid. Dientengevolge was hij in staat
met grote onbevangenheid kunst van veelsoortige richtingen
tegemoet te treden, zonder vooroordelen, zonder reserves.
Deze eigenschappen maakten hem tot een alom gewaardeer
de criticus met een bezonken en goed gemotiveerd oordeel.
Zijn oriënterende artikelen waren een betrouwbare bron van
inlichtingen voor een breed lezerspubliek; zijn studies interes
seerden vakgenoten, zijn recensies gaven een waardevolle
mening over het werk van gevestigde grootheden en voor
aankomelingen was hij een belangstellende gids en wegwij
zer.
In veel kranten en periodieken, zowel algemene als vakbla
den, verschenen zijn goed leesbare en verzorgde bijdragen
over de oude en hedendaagse kunst. Voor de Nieuwe Rotter
damse Courant maakte hij enige buitenlandse kunstreizen.
In 1928 was hij benoemd tot kunstrecensent van de 'Oprechte
Haarlemsche Courant' en het maandblad 'Op de Hoogte';
242