Een tramtrein van de lijn
Haarlem-Bloemendaal met een
grote gesloten bijwagen bij de
kruising met de spoorlijn
Haarlem-Bloemendaal aan de
Kleverlaan; ongeveer 1901.
Het was de bedoeling, dat niet alleen personenvervoer, maar
ook goederenvervoer zou worden verzorgd. Voor mestver-
voer was aan de Leidsevaart bij de Pijlslaan een steiger voor
de aanvoer per schip gebouwd, waar overlading op de tram
kon plaats vinden en verder in Zandvoort, iets ten oosten van
het Zandvoortsehek, een losplaats. Voor het personenvervoer
werden voorzieningen getroffen in de vorm van wachtlokalen
aan het Herenhek te Haarlem en aan het eindpunt te Zand
voort. Kort nadien verrezen er eenvoudiger wachtgelegenhe-
den aan de Zandvoortselaan, in Groot Bentveld en bij het ont
moetingspunt van de Zandvoortse lijn met de Ceintuurlijn.
Doordat deze beide lijnen over een kort traject samenliepen
was het ook mogelijk via de Ceintuurlijn naar Zandvoort te
rijden. De wagens van de Ceintuurlijn konden daardoor in de
remise Leidsevaart worden ondergebracht. Dat was uiteraard
niet het geval met wagens van de lijn naar Bloemendaal, re
den waarom daarvoor een kleine remise werd gebouwd aan
de Schotersingel.
Ten behoeve van de dienst werden diverse typen tramrijtui
gen aangeschaft. Voor de Ceintuurlijn waren dat twaalf mo
torwagens, die slechts één motor van 16 pk bezaten en twee
bijpassende bijwagens (nrs. 1-12 resp. 21-22). Voor de lijn
naar Zandvoort met zwaardere hellingen had men grotere
motorwagens met twee motoren en een heel wat groter ver
mogen nodig geacht en een vijftal vrij lange bijwagens (nrs.
31-38 resp. 51-55). Voorts werden nog twee open bijwagens
zonder eindbalkons aangeschaft (nrs. 71-72). Voor de lijn
naar Bloemendaal kwamen in 1900 in bedrijf drie tweemoto-
rige motorwagens en twee open bijwagens met eindbalkons
(nrs. 61-63 resp. 81-82). Tenslotte werden voor de Zand
voortse lijn in 1901 nog twee grote open bijwagens in dienst
99