grotendeel ongewijzigd uit die van 's Hertogenbos overna
men, is het wat moeilijk exact aan te geven welke van de
erin omschreven instellingen en rechtsregels ook werkelijk
in Haarlem in het leven werden geroepen of er al vóór 1245
bestonden. Uit het feit dat men de bepalingen ten aanzien
van het erfrecht door andere verving en de bepalingen be
treffende de aan de graaf te verlenen diensten herzag, blijkt
dat de keur niet klakkeloos werd nageschreven. Wij mogen
dan ook veronderstellen dat hetgeen ongewijzigd uit de
Bosse optekening werd overgenomen, op zijn minst bruik
baar werd geacht. Maar of Haarlem in 1245 al stadspoorten
en een stadsklok bezat (zie de artikelen 4 en 24), en of vrou
wen van Haarlemse burgers wel bijverdienden met bier-
brouwen, broodbakken en garenhandel en daarbij hun echt
genoten met de aansprakelijkheid voor gemaakte schulden
opzadelden (zie artikel 43), dan wel dat een en ander eerst
sedert 1245 werkelijkheid werd, kunnen we niet nagaan.
Ten aanzien van de instellingen die de kern van de stedelijke
autonomie vormden, kunnen we echter stelliger zijn. De
rechtspraak door schout en schepenen zal zeker niet later
dan in 1245 zijn ingesteld. Dat blijkt daaruit dat de bevoegd
heid van dat college om keuren vast te stellen (zie artikel
69), niet uit het Bosse recht afkomstig is en dus uit 1245 da
teert.
Het hierboven geschetste beeld van de totstandkoming van
de Haarlemse stadskeur steunt op de resultaten van een hele
reeks onderzoekingen die verschillende auteurs sedert het
begin van de twintigste eeuw publiceerden. Van die resulta
ten geven wij hier bij wijze van verantwoording enkele
hoofdpunten weer. Een iets uitvoeriger samenvatting van de
onderzoekingen tot 1986 treft men aan in de commentaar bij
onze editie van de keur.2)
Dat de Haarlemse keur is afgeleid van de keur van
's Hertogenbos en dat de keuren van Delft (1246) en Alk
maar (1254) op hun beurt van die van Haarlem zijn afgeleid,
is in 1906 aangetoond door Johan Huizinga. 3) De Bosse
keur die in 1245 voor de Haarlemse model stond, is niet
overgeleverd. Huizinga kende haar alleen uit een heruitvaar
diging uit 1330.4) H.P.H. Camps bracht in 1948 en 1953 een
weergave uit ca. 1231 en een heruitvaardiging uit 1284 aan
het licht, en toen bleek dat de omvang van het aan het recht
van Den Bos ontleende groter was dan voordien bekend
was. 5) Ook van Huizinga is de veronderstelling dat een
combinatie van aanvankelijk te ruim schrijven en vervol
gens gebrek aan schrijfmateriaal van toereikende afmetin-
17