achteruitgang op, die vervolgens in een langzaam tempo na 1851 zou doorgaan. Vervolgens is er het verschijnsel van familiebanden tussen de raadsleden. Hiervóór is er al op gewezen, dat deze in de raad van 1816 voorkwamen. Meestal betrof dit relaties oom neef (tot 1824) of die tussen twee neven. Dergelijke situaties bleven tot 1851 tamelijk frequent. Een enkele keer kwam zwagerschap voor, maar dit betrof steeds gevallen, waar deze relatie ontstaan was na de aanvaarding van het raads lidmaatschap. Daarnaast constateert men ook het verschijn sel, dat leden van één familie elkaar als het ware in de raad opvolgden. Voorbeelden daarvan zijn onder andere de Teding van Berkhouts, de Enschedé's, of - als voorbeeld van 'opvolging' langs de vrouwelijke lijn: het rijtje DJ. Canter Camerling - G.Ph.Ch. van Breugel - J.W.M. van de Poll. Dergelijke verschijnselen zijn zeker niet specifiek Haarlems en uit andere steden eveneens bekend.76) Ze waren ook bijna onvermijdelijk. Juist als elders was de upper ten, waaruit de raadsleden voortkwamen, in Haarlem weinig tal rijk. Waar meer dan 10% van de volwassen mannen ervan zitting had in de raad, is het begrijpelijk dat in heel deze pe riode het beeld van een familieregering enigszins bleef be staan: in 1835 gold voor veertien van de 22 raadsleden dat zij een al dan niet verre verwant als mederaadslid hadden; dit getal kwam aardig overeen met dat van 1816: vijftien van de 24. Toch mag men hier niet onmiddellijk denken aan een herhaling van de situatie van vóór 1795. Situaties als toen: drie zwagers of schoonvader met twee schoonzoons gelijk tijdig in het bestuur, waren nu niet meer mogelijk. Een ander verschil met de vóór-Bataafse tijd was natuurlijk dat het raadslidmaatschap geen directe financiële voordelen van enige betekenis met zich bracht. Noodzakelijk waren dergelijke voordelen ook niet. De meeste raadsleden waren rijk en voerden een grote staat. Een aanwijzing daarvoor vormen de opgaven van het beschik bare huispersoneel in de volkstelling van 1829. Een paar voorbeelden. Het echtpaar Hoeufft, dat nog slechts één van zijn kinderen thuis had, kon beschikken over de diensten van een livreiknecht, een kamenier en twee dienstboden. Notaris Scholting en zijn vrouw hadden een palfrenier en twee dienstboden in dienst. Zowel Johannes als Jacobus En schedé hadden grote gezinnen met respectievelijk acht en twaalf kinderen. Bij beiden werkten vier dienstboden, even veel als in het uit vijf personen bestaande gezin van M.A. Beels waar men bovendien over een gouvernante en een knecht beschikte. Relatief krap bedeeld was de familie R. 81

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1994 | | pagina 81