stelden kwamen. Men kan zich trouwens afvragen of die
verstarring niet zonder meer een feit was. G. de Vos, in de
jaren tachtig lid van de Haarlemse Kamer van Koophandel,
zei over de situatie in het begin van de jaren vijftig: de prui
ken regeerden en het gras groeide tussen de straatstenen-,
het bestuur zorgde er vooral voor dat de rustige rust dei-
vroede vaderen niet verstoord werd. Busken Huet noemde
steden als Haarlem en Dordrecht ware kerkhoven.921 H.P.G.
Quaack mocht zich dan lyrisch over het mooie Haarlem uit
laten. Er lag daarbij nog zo iets vredigs over haar markt
plein, haar grachten en haar straten.... Alles scheen er rus
tig en in evenwicht, hij moest ook toegeven dat het
intellectueel niveau in Trou Moet Blijcken niet erg hoog
was. Ongeveer ter zelfder tijd, 1859, legde burgemeester
mr. P.N. Tutein Nolthenius zijn ambt al na een jaar neer
omdat hij het politiek klimaat in Haarlem duf en benepen
vond.94) Men krijgt de indruk dat voor vrijwel heel de Haar
lemse elite geldt wat van de Teding van Berkhouts gezegd
is, namelijk dat zij politiek gezien niet bijster actief was: zij
was te gevestigd om ambitieus te zijn.951 In de grote vergade
ring van notabelen die in 1814 bijeenkwam voor het goed
keuren van de nieuwe grondwet waren de Haarlemse nota
belen met elf personen goed vertegenwoordigd geweest,
maar daarna vindt men slechts een enkele maal een van hen
in Eerste of Tweede Kamer. 961 Voor de eigen stad lag dat
iets anders: krachtens oude, bedaarde regententraditie ver
vulde men zijn taak binnen het stadsbestuur, zoals men ook
zijn functie van regent van een of ander hofje vervulde, lid
was van Trou Moet Blijcken en andere genootschappen; van
ambitieuze plannen ter verbetering van de situatie in de stad
bemerkt men echter vrijwel niets.
Wat de politieke opvattingen der raadsleden betreft, kan
men zeggen dat zij in het algemeen conservatief-liberaal
waren en afkerig van overheidsingrijpen in het economisch
leven; 9?> daarnaast wilden zij het rustige en 'nette' karakter
van Haarlem handhaven. Terwijl zij niet geporteerd waren
voor meer industrie in de stad - dit zou immers meer arbei
ders naar de stad lokken, die vroeg of laat een beroep zouden
doen op de armenzorg - hadden zij in 1821 en '22 wel be
sloten tot het door J.D. Zocher laten aanleggen van een 'aan
gename' stadswandeling over het Prinsen- en het Staten-
bolwerk om zo welgestelden naar Haarlem te lokken. Later
zouden zij ook graag instemmen met de bouw van villa's op
het Prinsenbolwerk (1863), op het Statenbolwerk en in het
hieraan grenzende Kenaupark (1865). 98> Ook deed het stads
bestuur iets om een einde te maken aan de ergste wantoe-