Van't feest, had men den tweeden dag Den armen arrestant vergeten, Die drank noch spijs noch iemand zag. Hij schreeuwde, klopte, niets kon baten. - Doch 's avonds kwam de klepper weêr; Deez' schrikte braaf; maar weldra zag hij Niets van d'ontsnapte letter meer. Wat zou nu onze klaas beginnen? 't Ontbrak hem thans geheel aan moed; Daar liep hij met gescheurde kleêren; En op zijn hoofd noch pet noch hoed. Doch weldra zag hij zich ontfermen Door levie smoel, een braven jood, Die hem, voor weinig geld, zijn hulpe, En laafnis en bescherming bood. Het was reeds laat, maar toch wou letter Het liefst terug naar Amsterdam, Waarom hij van zijn joodsche vrienden Een kort maar hart'lijk afscheid nam. Nu stapt hij eenzaam en in 't duister Den weg op naar zijn vaderstad, Waar hij nog nooit bij feesten-vieren Zoo'n raar onthaal genoten had. En komt hij daarvan nog te spreken, Dan zweert hij stijf, bij kras en kris, Dat er geen volk op heel de aarde Zoo bokkrig als te Haarlem is. Haerlem Jaarboek 1996

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1996 | | pagina 86