ook indrukken van Haarlem weergeeft: 'Den solder of gewölf van de kercke
van Haerlem is van holt' (zie Harderwijk, ga, Oud-archief oa] inv. nr.
2048, fol. 115' (cf. P. Berends, Het oud-archief der gemeente Harderwijk. Eerste
stuk: inhoud, inleiding, inventaris (Harderwijk 1935) 362, nr. 2048);
N.N. Pieter van der Meer de Walcheren?], 'Haarlem in de 17e eeuw',
Opgang, 7 (1927), 772-73 aldaar 773).
65. Staat daar te prijk: cf. het Itinerarium van Ernst Brinck, fol. ioor: 'dan daer [te
Haarlem] is een seer schone kercke welcke wort geholde« voer die fraijste in
Hollant'; N.N. (zie supra noot 64), 'Haarlem in de i7e eeuw', 772. Voor de
Grote of St.-Bavokerk, zie b.v. Deugd boven geweld, 63-67 en m-15.
66. Woud: cf. het Itinerarium van Ernst Brinck, fol. ioov: 'Buijten der Statt is
lustich t'anschouwen het Harlemer woudt t'welck alle iaer vermeerdert wort
met aenwassen daer sijn seer genoechlicke paden en wegen'; N.N. (zie supra
noot 64), 'Haarlem in de 17= eeuw', 773. Cf. Ampzing, Beschryvinge ende lof, 91;
Schrevelius, Harlemias, 38; Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem,
11 (1877), 171-80.
67. Diana: godin van de jacht en de wildstand. De in het wild levende dieren staan
onder haar bescherming, maar als jageres doodt zij met haar pijlen ook het
wild dat te oud of te zwak is. Zij wordt voorgesteld als een jonge vrouw (in
korte rok) met boog en pijlkoker.
68. Schichtige gaven: bedoeld is het wild.
69. Dryaden: bos- of boomnimfen.
70. Napaeën: bosnimfen (eig. dalnimfen).
71. Huis van de Piëriden: bedoeld is de Grote Latijnse School in de
Jacobijnestraat. Piëriden: een andere naam voor de Muzen, afgeleid van Pieria,
een landstreek in Macedonië in de omgeving van de berg Helicon, waar de
Muzen oorspronkelijk vereerd werden.
72. Schonaeus: sinds november 1574 was de uit Gouda geboortige Cornelius
Schonaeus (1540-1611) rector van de Grote Latijnse School te Haarlem. Hij is
beroemd geworden door de uitgave van twee bundels bijbelse drama's onder
de titel Terentius Christianus (zie mijn bibliografie van Schonaeus' geschriften
in Humanistica Lovaniensia, 32-35 (1983-86)), welke naam ook op hemzelf is
overgegaan. Een biografische studie over Schonaeus van mijn hand zal naar
verwachting volgend jaar verschijnen.
73. Ruig van manen: de leeuwin is niet villosus (harig, ruig), maar Schrevelius
geeft haar het epitheton ornans van de leeuw.
74. Bedaagde grijze heren: bedoeld zijn de schepenen.
75. Themis: godin van de gerechtigheid en het recht.
76. Linnen koopwaren: voor de beroemde Haarlemse linnens, zie b.v. Ampzing,
Beschryvinge ende lof, 341—43; Allan, Geschiedenis en beschrijving van
Haarlem, iv, 585-87; Spaans, Haarlem na de Reformatie, 19-20. Cf. Deugd
boven geweld, 55-57.
77. Cecropische: Atheense (naar Cecrops, de mythische stichter van Athene).
78. Minerva: godin van kunsten en wetenschappen (spinnen, weven, poëzie etc.).
79. Gelofte (eed): cf. Schrevelius, Harlemias, 39: 'Die van Haerlem hebben oock
Haerlem Jaarboek 1997