lega's - van de primeurs die hij Bartman en zijn kompanen had afgesnoept.
Wereldschokkend waren die gebeurtenissen zelden; kneuterig vaker, ach
teraf. Met de collega's van het Algemeen Handelsblad, de Volkskrant, Het
Vrije Volk, de Telegraaf/Nieuws van de Dag, en Het Parool onderhield hij
hartelijker banden: zij waren immers met hun bescheiden regionale edities
nauwelijks concurrenten.
Bij de Nieuwe Haarlemsche Courant - de titel werd later door het
'krantenbeest' Joop Liicker gecastreerd en gewijzigd in Nieuwe Haarlemse
Courant - heeft Helversteijn bijna vijfentwintig jaar gewerkt. Hij kwam er
op 15 september 1947 in dienst en vertrok er op 1 mei 1972, omdat de krant -207-
toen werd gesloten. Honderd jaar is zij net niet geworden. Het pand aan de
Gedempte Oude Gracht werd haar sterfhuis, ingericht door het concern
waartoe de krant behoorde, de stinkendrijke Verenigde Nederlandse Uitge
verijen (vnu), dat zich in mei 1972 van zijn regionale bladen in Amsterdam,
Haarlem en Rotterdam ontdeed om op die manier De Tijd, de geld
verslindende primadonna in het in hoofdzaak populaire genre van de
mammoetbladenfabriek, wellicht nog van een wisse dood te redden. Twee
jaar later was het met de voormalige pastoorskrant ook gedaan.
Helversteijn heeft het sluiten van de nhc nimmer kunnen verkroppen.
Hij was en bleef er tot zijn laatste snik heilig van overtuigd, dat de opbreng
sten van 'zijn' krant werden gebruikt om De Tijd op de been te houden, een
tamelijk naïeve veronderstelling voor wie een beetje verstand heeft van
kosten en baten, die gemaakt en gehaald moeten worden bij het exploiteren
van een krant. Dat benul had Helversteijn niet en dat hoefde hij ook niet te
hebben. Schrijven moest hij, dat was zijn vak. En dat kón hij. Romantisch
en soms met een lichtelijk overdreven hang naar krullerige lyriek.
Dat talent was vooral zichtbaar in zijn wekelijkse bijdrage in de
zaterdagkrant van de Nieuwe Haarlemmer, zoals de nhc in de volksmond
heette. Eerst in De week in stad en streek, een rubriek die hij op 5 juni 1954
van Wim van Willige had overgenomen omdat deze doorgewinterde jour
nalist een paar dagen eerder directeur van de stichting Haarlems Bloei was
geworden; later in Door een zaterdagse bril met een grote professionele
passie voor Haarlem en zijn geschiedenis, de franciscaanse Paduaan Sint
Antonius, de pastoriegeheimen van de clergé en voor de Bloemenmeisjes,
wier geestelijk vader hij zou zijn geweest ('een droom die uitkwam'). In de
beperkt bemeten ruimte van een onderstuk op een pagina tierelierde
Helversteijn er lustig en lucide op los, op de maat van 'de zachte kabbeling
van het dagelijks leven in Haarlem waar de burgerij zelden wordt opge
schrikt door schokkender zaken dan de vraag of de Damiaatjes ja of nee, en
zo ja, hoe laat zij hun getingel uit de toren van de oude Sint Baaf over het
vroeg verstomde stadsleven moeten uitstrooien' (Bomans, waarschijnlijk).
NECROLOGIEËN