ig. Zie: F.A.M. Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-^14). Een sociaal- economische geschiedenis van de stad (Amsterdam 1972), 31. Citaat zie: 'Haarlemsche herinneringen uit het Dossier-Broekmeyer, door R. v.d. L.', in: jaarboek Haerlem 1938,118. 20. In de negentiende eeuw werden verschillende particuliere spoorwegmaat schappijen opgericht. De drie belangrijkste waren: de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (H.IJ.S.M.) (1837), de Nederlandsche Rhijnspoor- Maatschappij (N.R.S.) (1845) en de Maatschappij tot Exploitatie van Staats spoorwegen (S.S.) (1863). Tussen hen was veel tegenwerking. Toen in 1890 de N.R.S. door de staat werd overgenomen, gaf de regering de voormalige N.R.S.-lijnen in exploitatie bij de S.S. en werd de exploitatie van een aantal andere lijnen - tot dusverre bij de S.S.- aan de H.IJ.S.M. overgedaan. Een aantal hoofdlijnen, maar ook stations, werd gemeenschappelijk gebruikt. Dit van bovenaf opgelegde systeem werd wel eens omschreven als één van 'vrije samenwerking'. De gedachte erachter was: 'concentratie en concurrentie'. Omdat het systeem slecht functioneerde, adviseerde een staatscommissie in 1911 over te gaan tot particuliere exploitatie door één maatschappij. Daartoe gingen de H.IJ.S.M. en de S.S. in 1917 onder de naam 'Nederlandsche Spoor wegen' een belangengemeenschap met één centrale directie aan, die vrijwel alle lijnen beheerden. In 1937 werden de H.IJ.S.M. en de S.S. door de rijks overheid overgenomen en werd het exploiteren van de spoorlijnen door het oprichten van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen een volledig staatsbedrijf. Zie: Jonckers-Nieboer, Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen-, F. van Geldrop, 'Station Haarlem!!!', Nederlandse Historiën: tijdschrift voor vader landse geschiedenis, 1984, nr. 3, 91; en Faber, Het Spoor. 21. Romers, De spoorwegarchitectuur, 142-143. 22. De gemeente Schoten werd in 1927 door Haarlem geannexeerd. 23. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem, 446. 24. Zie o.a.: Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem vierde deel, (Haarlem 1888), 625 e.v.; H. Asselberghs, Beijnes. Een eeuw van arbeid (Haarlem 1938); H. Asselberghs, 'Koninklijke fabriek van rijtuigen en spoor wagens J.J. Beijnes N.V. Haarlem 1838 -1 nov. 1950 Beverwijk', Spoor- en Tramwegen (1950), 384-387. In het bewaard gebleven archief is veel informatie over de fabricage en ver koop van rijtuigen, spoor- en tramwegmaterieel te vinden. S.J.M. Houten, Archief van de N.V. Koninklijke fabriek van rijtuigen en spoorwagens J.J. Beijnes 1838-1963 (1969), (Inventarisreeks Rijksarchieven in Holland, nr. 39, Haarlem 1985). 25. Raadsverslagen, 24 mrt. 1880,143; 28 april 1880, 219; 19 mei 1880, 281; 29 sept. 1880, 479; en 15 dec. 1880, 677-679; avk, bibliotheek, dossier 'Stukken betref fende de opening van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort op 2 juni 1881', 1881. Na enige jaren werd de exploitatie echter bezwaarlijk geacht. Raadsverslag, 1 nov. 1882, 672-679; E.J.J. Kuinders, Technisch en finantieel verslag der Haarlem-Zandvoort Spoorweg-Maatschappij over het jaar 1881, (Amsterdam 1882). HENRI SPIJKERMAN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1999 | | pagina 103