Conclusie Het Wilhelminapark als geheel is een opvallend gaaf gebleven voorbeeld van een voorstedelijk villapark uit de overgangsfase van de 19e naar de 20e eeuw. De buitenruimte vormt wat de detaillering aangaat ook nog steeds één geheel. Dit geldt zowel voor de bestrating als voor de vormge ving van de hekken welke het plantsoen en de voortuinen scheiden van de aangrenzende voetpaden. Het plantsoen is zoals het oorspronkelijk was, al zijn sindsdien de bomen fors gegroeid. Misschien is dit in de bla derrijke tijd een nadeel voor fotografen, althans een beperking. Maar het heeft toch ook wel iets dat elk jaargetijde weerspiegeld wordt in de bele ving van het villapark. De architectuur van de villa's en de herenhuizen geeft een aantrekke lijk en afwisselend beeld van de overgang van de neo-renaissance op z'n Hollands, of eigenlijk op z'n Haarlems, naar een nieuwe vormentaal met een beetje Jugendstil en iets van Berlage. De vormgevers behoorden niet tot de avant-garde, maar als navolgers waren ze menigmaal niet onver dienstelijk. Hun werk weerspiegelt de tijdgeest van het fin-de-siècle met het bijbehorend uiterlijk vertoon. Van de twintig in het park aanwezige bouweenheden heeft architect Mons er veertien op zijn naam staan. Hij maakte gebruik van stijlvormen die vooral in de neo-stijlen voorkwamen maar hij paste ook wel vormen toe uit de zich ontwikkelende nieuwe architectuur. Hij hing zo'n beetje tussen het verleden en het heden in. Een duidelijke stijlovertuiging had hij niet. Vergelijk maar eens de in hetzelfde jaar, 1901, ontworpen panden nr. 24/25 met het pand nr. 26. Het eerste bouwblok vertoont een aantal aan de Jugendstil ontleende vormen die op een wat vreemd aandoende manier zijn toegepast. Bij de villa nr. 26 daarentegen valt de nieuwe vormgeving nauwelijks te bespeuren. Architect Stom hinkt wat minder op twee gedachten; hij is geen dui delijk Jugendstilarchitect, hij zoekt. Maar terwijl Mons in 1901 nog een trapgevel ontwierp (32a) was zijn collega Stom in 1900 al duidelijk bezig met het nieuwe bouwen en de Jugendstil (nr. 10/11). Over het algemeen zijn de woningen en de overige panden redelijk tot goed onderhouden. Daarbij werd er veelal naar gestreefd het originele aanzien van het gebouw zoveel mogelijk te respecteren. Behoudens het verdwijnen van enige karakteristieke onderhoudsgevoelige erkertorentjes en voordeuren en het hier en daar vervangen van de dakpannen door as- faltleien, doet het geheel nog authentiek aan. Doorgaand verkeer wordt geweerd door op de juiste plaats gezette paaltjes. Dit bevordert de rust van het woonplein. Haerlem Jaarboek 1999

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1999 | | pagina 136