beginnen.1^ De meeste lijkkisten werden in een graf opeengestapeld tot de kuil vol was, met een dun laagje zand tussen de kisten. Vervolgens begon men daarnaast met de volgende kuil. Het was mogelijk om tegen extra betaling in een eigen graf te worden begraven tot dit moest worden geruimd. Rouwstoeten die langs de straten liepen op weg naar de begraafplek waren een dagelijks verschijnsel. Men was met de dood vertrouwder dan tegenwoordig. Als een aanspreker de tijdsduur van de tocht naar een be graafplaats niet precies wist, kon men hem in begrafenistred van het sterf huis naar die plek zien lopen om de tijd te meten. Afhankelijk van weers omstandigheden en besmettelijke ziekten - vaak de pest genoemd - liep het aantal begravenen per jaar uiteen van 2688 in 1691 tot 1227 in 1698. Haarlem had in die tijd naar schatting rond de 30.000 inwoners. In het dunner bevolkte Haarlem van het einde van de 18de eeuw (1796: 21.200 inwoners) was het gemiddelde aantal doden per jaar rond de 800 perso nen, met uitschieters naar 1608 in 1781 en 1091 in 1795. Vaak bestond de helft of meer van het aantal overledenen uit kinderen beneden de 12 jaar. Ter vergelijking: in 1995 overleden 1691 van de bijna 149.000 inwoners van Haarlem. De Noorderbegraafplaats De Punt in het bolwerk volgens de kaart van Nautz, 1822 (coll. Kennemer Atlas). amislij JAAP TEMMINCK

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1999 | | pagina 143