Er was geen voorschrift binnen hoeveel tijd een lijk moest worden be
graven. Uit vrees voor schijndood bleef een lijk minstens 12 uur op bed
liggen. Het waarschuwen van buren en familie kostte bovendien tijd.
Johannes Coelombie schreef in 1804 voor dat zijn lijk zes dagen boven de
grond moest blijven staan. In de betere standen kon er zo wel een week
voorbijgaan voor de begrafenis plaats vond. Maar dan waren voor oude
doden beter sluitende eiken kisten voorgeschreven. Een ordonnantie gaf
in 1752 nauwkeurig de kwaliteitseisen voor een doodskist aan.141 Om infec
tie en besmetting te voorkomen moesten de kisten van goed en sterk hout
zijn, minstens r/4 duim dik, zonder tengels of schroot om de kist dikker te
doen lijken. De naden moesten met pek worden dichtgeplakt zodat de
kisten tot en met de begrafenis goed afgesloten zouden blijven.
De dood moest door twee personen van buiten de familie van de over
ledene worden geconstateerd. Artsen kwamen hier niet aan te pas. Na het
overlijden trokken de verwanten zich terug. Twee of meer buren reinig
den het lijk en deden het de doodswade aan: een nieuw hemd en muts.
Die lagen bij de meeste burgers steeds voor dit doel in de kast gereed. Bij
de aanzienlijken kwam in de 18de eeuw de gewoonte op het lijk te laten
in de kleren, waarin het gestorven was, soms zelfs met gloednieuwe prui
ken, die wegens het verschuiven bij het dragen van de kist met kleine spij
kertjes werden vastgezet. Men legde het lijk eerst op stro en zorgde
ervoor dat mond en ogen gesloten bleven; het laatste door het leggen van
koperen duiten op de ogen. Het haar werd gekamd, de mannen gescho
ren, de vlechten der vrouwen gevlochten. Het liggen op het stro duurde
24 uur of tot de kist gemaakt was. Die kon bij de timmerman worden
besteld. Hij ook legde het lijk in de kist. Die kist was meestal eenvoudig
van vurenhout en zwart geschilderd met een platte deksel die met acht
schroeven werd vastgezet. De kist werd van binnen met linnen bekleed.
In Amsterdam en Haarlem was het echter deftig om in een witte eiken
houten kist te liggen. Johannes Coelombie wilde in 1804 een drie duim
dikke gladde eikenhouten kist van de grootste ruimte en breedte als maar
gemaakt kon worden en daarop een schuin deksel als een roef, waarop
met koperen spijkertjes zijn naam moest worden ingeslagen.
Na de kisting zette men de kist in het voorhuis of de zijkamer, met de
voeten naar de voordeur. De kist bleef open tot de dag der begrafenis. Het
deksel lag er los op en werd door een zwart lijkkleed bedekt.
In de kist was het lijk bedekt met de eigenlijke wade, dit is een breed,
overlangs geplooid kleed dat het gehele lichaam bedekte, behalve hoofd
en armen. Katholieken lieten de voeten eveneens onbedekt. De wade was
met zwart floerslint afgezet. Ook de hemdsmouwen werden doorgaans
afgezet met zwarte linten. De slaapmuts der mannen had meestal een
Haerlem Jaarboek 1999