zwarte strik. Vrouwen kregen een rouwmuts van kamerdoek met zwarte
linten om de kin vastgestrikt. Als bij een geboorte moeder en kind beiden
overleden, mocht het kraamkind in de rechterarm van zijn overleden
moeder en voor hetzelfde geld worden meebegraven. Ongetrouwde jonge
mannen, vrijers, gaf men een lauriertak, vrijsters een rozemarijntak in de
hand. Dit gebruik moet oud zijn. Van rozemarijn werd in de Middeleeu
wen gedacht dat het beschermde tegen hekserij en ook van laurier meen
de men dat dit de mens beschermde tegen alle hekserij en kwaad.
Na het overlijden werd dit aan de buurt en goede bekenden bekend ge
maakt. Het sterfhuis werd gesloten: vensters en luiken gingen dicht. Als
er in het sterfhuis een winkel werd gedreven ging de deur op een kier.
Spiegels en schilderijen werden bedekt met een kleed of omgedraaid.
Ook aan de naastbestaanden werd verzocht het huis te sluiten. Soms
werden ten teken van rouw de deurknoppen zwart geverfd.
Een bidder, noder of aanspreker werd uitgenodigd die de begrafenis
verder regelde. In 1774 waren er in Haarlem zeven noders en werd hun
aantal beperkt tot vier.1') De noder nam met de familie de namen door
van de mensen die moesten worden gewaarschuwd en hij ging met een
lijst door de stad om buren en kennissen te verwittigen en eventueel voor
de begrafenis uit te noden. In betere kringen werden ook begrafenisbrief
jes gedrukt die hij dan persoonlijk uitdeelde. Op het drukken van zulke
briefjes stond een weeldebelasting ten gunste van het Weeshuis, die bij
grotere aantallen en luxere uitvoering snel in hoogte steeg.
Intussen stak de familie zich in rouwkleding, die er natuurlijk, afhan
kelijk van vermogen en maatschappelijke stand, heel duur uit kon zien.
Zelfs rouwcoiffures bestonden. Bij rouwkleding behoorde geen goud, zil
ver of juwelen. Maar vermogende mensen bedachten daar dan wel iets
anders op.
De gewoonte bij hervormden om de predikant uit te nodigen bij het
overlijden en begraven, stierf in de steden in de 18de eeuw uit. Wel kwa
men ziekentroosters of krankenbezoekers de stervende troosten. Maar
van hun woorden ging volgens het boek Natuurlyke historie van Holland
van Berkhey lang niet altijd troost uit.l6)
Helpen begraven van volwassenen was een burenplicht. De 10, soms
ook 14, naaste buren waren indien ze daar lichamelijk toe in staat waren
verplicht om de baar met de kist naar de kerk of begraafplaats te dragen.
Ze kregen daar een kleine vergoeding voor. Over die verplichting is heel
wat geredetwist en regelmatig verschenen er keuren met een verbeterde
interpretatie van de voorschriften. Naar mate in de 18de eeuw buurten
werden ontvolkt, moest het begrip buren worden veranderd om voldoen
de dragers te krijgen. Daartoe werden o.a. straten gecombineerd. De
JAAP TEMMINCK