den en werden de maaltijden van de schutters ingeperkt. Graswinckel constateerde in 1780 verbaasd dat al in 1637 ook het houden van grote be grafenismaaltijden en het schenken bij begrafenissen verboden was ge weest."» Dat maaltijdverbod ontdook men overigens door van ongedekte tafels te eten; het schenken bleef de hele 18de eeuw op de werklijst van de bidder staan. Het met een koets ter begrafenis gaan werd eveneens als een luxe be schouwd. Het overbodig gebruik van lijkkoetsen voor begrafenissen bin nen de stad werd al in 1717 belast met een bedrag van drie gulden ten behoeve van het Weeshuis. De dragers uit de buurt die dan geen dienst konden doen, moesten toch betaald worden. Een begrafenis moest volgens de voorschriften voor 15.00 uur plaats vinden, maar het werd deftig om dit op andere uren of zelfs 's avonds bij fakkellicht te doen. Voor een begrafenis bij avond bestond het woord dompelen. Hierop stond een boete (dubbele kosten), die in de praktijk een gebruikelijke belasting werd en velen hadden die er graag voor over. Bij de vaststelling van deze extra kosten bleek dat men in Amsterdam overigens veel duurder uit was.18» Begraven van een volwassene buiten de gewone uren kostte in Haarlem in 1673 50 gulden, in Amsterdam 150. In de begraafregisters staan soms ook het aantal gebruikte fakkels vermeld met de daarbij behorende bijdrage voor de kerk. Mensen willen niet graag voor elkaar onderdoen en getroosten zich bij sterfgevallen fatsoenshalve uitgaven die eigenlijk niet verantwoord zijn. In 1717 besloten de Vroedschappen daarom om aan de bevolking het Begrafenisstoet voor een kind: De vader draagt het kistje dat is omhangen met strikken (uit: J.L Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, Amsterdam 1773). Haerlem Jaarboek 1999

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1999 | | pagina 148