Er restte dus een zoektocht naar de personalia van de auteur en naar
eventueel ander werk van zijn hand, dat wellicht eenzelfde stijl van
schrijven en tekenen verraadde. Pieter Hendrik Testas (Nieuwer Amstel
1826-Haarlem 1905) was commissionair in effecten te Amsterdam, de
plek van waaruit men in 1866 naar Velsen vertrok. Hij was toen dus veer
tig jaar en nog niet gehuwd, want dit laatste geschiedde pas in I877.2' Het
ontbreken van een echtgenote in het reisgezelschap klopte dus ook. Had
hij een oom Pieter en een neef Koen? Dat bleek niet het geval. Neef Koen
wordt ergens in het vers ook Greive genoemd, maar in de genealogie
Testas komt de naam Greive niet voor. Nu kende ik wel de naam Greive —155
als de lithograaf die een map grote prenten van het graven van het
Noordzee-kanaal had gemaakt. Dit plaatwerk, Het Noordzee-kanaal.
Naar de natuur geteekend en op steen gebracht, bleek te zijn verschenen
in 1874 en van de hand te zijn van Johan Conrad Greive. Werd Conrad
'Koen' genoemd? Waarschijnlijk wel, want toen ik in de kunstenaars-
lexica van Scheen en Waller op Greive zocht, stond in het laatste werk
vermeld dat J.C. Greive leerling was van zijn oom Petrus Franciscus
Greive (1811-1872) en dat deze in de kunstenaarswereld als 'Oom Piet'
bekend stond! Neef Koen en Oom Pieter waren dus gelokaliseerd. 'Oom
Pieter' Greive wordt ook vermeld in het Nieuw Nederlands Biografisch
Woordenboek,3) met de toevoeging dat hij een schilder- en tekenatelier
leidde aan de rand van Amsterdam, waar hij een groot aantal leerlingen
had. Waren Verschuur en de Lingemans ook aan dit atelier gelieerd? De
beroemde schilder Wouter Verschuur woonde in 1866, evenals zijn gelijk
namige zoon, niet in Amsterdam, maar in Haarlem; zij waren het waar
schijnlijk dus niet en een andere Verschuur komt in de kunstenaarslexi-
ca niet voor. Bij Lingeman was het echter wel raak: Scheen vermeldt een
Lambertus Lingeman (1829-1894), die kunstschilder was te Amsterdam
en leerling was van P.F. Greive! Het was dus deze Lambertus en zijn
vrouw die de reis meemaakten. Is het een te ver gaande veronderstelling
om te denken dat Piet Hein Testas ook tot de leerlingen van 'Oom Piet'
Greive behoorde?
Kennelijk was het een groepje Amsterdamse kunstenaars dat in 1866
de 'doorgraving' bezocht. Testas maakte er een humoristisch verslag van,
liet het - met een aantal illustraties van zijn hand - drukken en deelde
het waarschijnlijk aan zijn medereisgenoten uit.
Restte nog het andere werk van Testas, met name om zekerheid te krij
gen dat ook de tekeningetjes in het Pleziertogtje van zijn hand zijn. Brink-
man's Catalogus noemt slechts één bundeltje waarin verzen van P.H.
Testas voorkomen en de Centrale Catalogus van Nederlandse biblio
theken kent twee werkjes van de hand van Testas, waarbij niet duidelijk
A.G. VAN DER STEUR