het maatschappelijke veld werkzame instelling de verbouwing van een
bestaand pand aan de Kenaustraat. Voor de inrichting van de Spaarne-
kerk, waarvan hij kerkmeester is, maakt hij verschillende ontwerpen voor
de inrichting van de kerkruimte, waaronder een koperen preekstoel.
Uit Zeeland bereiken hem wel enkele grotere opdrachten, waaronder
een uitbreiding met 300 zitplaatsen en gedeeltelijke herbouw van een
kerk in Vlissingen.
Architectuuropvatting en bouwstijl tot 1948
-184-
Traditionalisme, Amsterdamse School en modernisme
In het begin van zijn loopbaan liet Jacques van Velsen een kaartje druk
ken om kenbaar te maken dat hij zich vestigde als zelfstandig architect te
Haarlem. De stijl waarin deze houtsnede is gemaakt verraadt twee ge
zichten: de typografie, vlakindeling en geabstraheerde architectuur ogen
modern, de Latijnse aan het roomskatholicisme ontleende opschriften
zijn daarentegen traditioneel.
Jacques maakte als aankomend architect in de jaren twintig een aan
tal ontwerpen voor imaginaire projecten, die wijzen op dit dualisme. Er
klopten twee zielen in zijn borst: op zoek naar een eigen stijl was hij
nieuwsgierig naar een gematigde variant van de modernistische, nieuw-
zakelijke architectuur die door progressieve architecten in binnen- en
buitenland werd voorgestaan. Daarnaast richtte hij zich naar conventio
nele, naar de traditie van de bouwkunst verwijzende ontwerpwijzen. Dit
was een gebruikelijke benadering onder katholieke architecten, juist als
reactie op het modernisme. Sommige van zijn studieontwerpen tonen
blokvormige, lineair opgebouwde composities met een voorzichtig-voor-
uitstrevende signatuur. De gedachten van een ingewijd toeschouwer wij
ken onmiddellijk naar de architectuur van de invloedrijke, gematigd-
moderne architect W.M. Dudok (1884-1974).
Jacques deed zijn opvattingen over architectuur uit de doeken in een
artikel in het katholieke familieblad Het Gezin, waarin hij zoals gezegd
de problematiek van woningen voor grote gezinnen behandelde. Hij stelt
dat bouwen een 'geheimzinnig samengaan van schoonheid en nuttigheid'
is, waarmee hij bedoelt:
een voortdurende wisselwerking tusschen de eisen van de prac-
tijk, van inrichting en bewoning, en de ideële bedoeling, welke de
bouwmeester noodzaakt de innerlijke beteekenis van het te maken
gebouw volledig te doorgronden, en in overeenstemming met die
beteekenis zijn vormen en materialen te kiezen.'10'
Haerlem Jaarboek 1999