Uit dit alles valt af te leiden dat ook zijn stedenbouwkundige opvattin gen een tamelijk traditionele inslag hebben. Hij onderkent het belang van een goede organisatie van de ruimtelijke ontwikkelingen in de stad. Deze moeten van bovenaf, dat wil zeggen door de gemeentelijke overheid, geleid worden onder supervisie van een architect of stedenbouwkundig ontwerper. In deze constellatie moet plaats zijn voor godsdienstige opvat tingen over de ruimtelijke opbouw van de verschillende parochies. Jacques neigde meer naar de vooroorlogse 'stadbouwkunst' dan naar de functionele stedenbouw van de moderne tijd. Over het algemeen is hij niet te spreken over de stedenbouwkundige -203- prestaties in zijn thuisstad. Op een raadsvergadering in maart 1950 zegt hij dat 'de aesthetische zijde van de stedebouwkundige ontwikkeling van Haarlem verre ten achter staat bij de civiele en verkeerstechnische oplos sing er van.' Opmerkelijk is zijn pleidooi voor een goede afwisseling tus sen laagbouw en hoogbouw, omdat een stad hierdoor volgens hem aan aantrekkelijkheid wint. En in Haarlem is al te veel van het eerste gereali seerd, argumenteert hij. 'Laagbouw wordt pas interessant als tegenstelling tot hoogbouw. Op de juiste, tevoren zuiver afgewogen plaatsen in het stadsbeeld, moet een hoge bebouwing levendigheid geven tegenover de lage huizen. Desnoods eens een flat van tien verdiepingen.' Het tekort schietende stedenbouwkundige niveau in de stad wijt hij aan een 'gebrek aan leiding en grote visie', zo schrijft hij in september 1953. Het ontbreekt aan maatregelen om de vervallen historische binnenstad te behouden en haar centrale functie ook in de toekomst te laten vervullen. Hij beklemtoont de noodzaak van een alomvattend structuurplan, waar aan door de gemeente op dat moment overigens wordt gewerkt. Ook is er samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening nodig met de andere gemeenten in Zuid-Kennemerland, een kwestie die tot op onze dag de gemoederen in de regio bezighoudt. 'Evenals in een kamer een goede opstelling en verhouding der meu belen prevaleert boven de afzonderlijke kwaliteiten, zo is ook het totale architectuurbeeld der stedebouwkundige ontwikkeling belang rijker nog dan de aesthetische kwaliteiten der afzonderlijke gebou wen en de grondslag voor een gaaf en verantwoord geheel.'19» Als hij in 1970 bij zijn afscheid als gemeenteraadslid wordt geïnterviewd kijkt hij terug op de stedenbouwkundige verworvenheden in de WIM DE WAGT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1999 | | pagina 203